ECLI:NL:CRVB:2018:3211
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D. Hardonk-Prins
- Y. Azirar
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het kader van de Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die als steigerbouwer werkte, had zich op 10 maart 2014 ziek gemeld met vermoeidheidsklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Na een beoordeling door een arts van het Uwv werd vastgesteld dat appellant belastbaar was met inachtneming van bepaalde beperkingen, zoals vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Het Uwv concludeerde dat appellant met ingang van 10 april 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aanvullende medische informatie ingebracht, maar de Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies medisch passend waren en dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit niet was voorzien van een deugdelijke motivering, maar dat de schending van de motiveringsplicht niet had geleid tot benadeling van de belanghebbenden. Daarom werd het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd.
De Raad veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.788,75 bedroegen, en bepaalde dat het Uwv het griffierecht van € 169,- aan appellant moest vergoeden.