ECLI:NL:CRVB:2018:3223
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering op basis van geschiktheid voor maatgevende arbeid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 13 november 2013 ziek meldde met neurologische, psychische en lichamelijke klachten. Appellant ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 13 december 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van zijn eerdere loon. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard en het Uwv opdracht gegeven om een nieuw besluit te nemen.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is geweest en dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen. Het Uwv heeft echter in een nieuw besluit bevestigd dat appellant per 9 juni 2015 geschikt is voor zijn maatgevende arbeid als schoonmaker, gebaseerd op meerdere verzekeringsgeneeskundige rapporten. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht het bestreden besluit heeft vernietigd, maar dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant geen recht meer heeft op ziekengeld. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de noodzaak om de geschiktheid voor maatgevende arbeid goed te onderbouwen. De Raad concludeert dat er geen grond is voor toekenning van schadevergoeding en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.