ECLI:NL:CRVB:2018:3498
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische geschiktheid voor ziekengeld op basis van de Ziektewet na een eerstejaars beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die als onderhoudsmedewerker werkte, had zich op 9 april 2014 ziek gemeld met hart- en longklachten. Het Uwv had appellant in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld op basis van de Ziektewet, maar concludeerde later dat hij niet langer recht had op ziekengeld omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd.
In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn beperkingen waren onderschat en dat onvoldoende rekening was gehouden met de cumulatie van zijn gezondheidsklachten, waaronder de ziekte van Parkinson. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat het medisch onderzoek volledig en zorgvuldig was, en dat de verzekeringsartsen de relevante medische informatie in hun beoordeling hadden betrokken.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist was. De beroepsgronden van appellant werden verworpen, en de Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door R.E. Bakker, met H. Achtot als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 8 november 2018.