ECLI:NL:CRVB:2018:3532

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
17/2048 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van bijstand op eigen verzoek en de geldigheid van een afgelegde verklaring onder druk

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de beëindiging van bijstand op verzoek van de appellante, die vanaf 1 februari 2015 bijstand ontving op basis van de Participatiewet. Naar aanleiding van een anonieme melding over haar woonsituatie, heeft de gemeente Venlo een onderzoek ingesteld. Tijdens dit onderzoek heeft appellante op 20 januari 2016 verklaard dat zij haar bijstand per 1 januari 2016 wilde beëindigen. Het college van burgemeester en wethouders van Venray heeft deze beëindiging vervolgens bevestigd in een besluit.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij onder ontoelaatbare druk haar verklaring heeft afgelegd, omdat zij werd gewezen op de gevolgen van een terugvordering van bijstand voor haar schuldsaneringsregeling. De Raad heeft echter geoordeeld dat, hoewel appellante druk heeft ervaren, er geen aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat zij haar verklaring niet in vrijheid heeft afgelegd. De Raad heeft verwezen naar eerdere rechtspraak die stelt dat een betrokkene in het algemeen aan een ondertekende verklaring kan worden gehouden, ook als deze later wordt ingetrokken.

De Raad heeft geconcludeerd dat appellante weloverwogen heeft gekozen om haar bijstand te beëindigen en dat haar beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.2048 PW

Datum uitspraak: 13 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
23 februari 2017, 16/1966 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Venray (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2018. Voor appellante is verschenen mr. Verstraten. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W. Venderbos.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving vanaf 1 februari 2015 bijstand ingevolge de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellante samenwoont met [naam] ( [X] ) heeft een handhavingsmedewerker van de gemeente Venlo onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. In het kader van het onderzoek heeft de handhavingsmedewerker appellante op 20 januari 2016 gehoord. Appellante heeft tijdens het gesprek te kennen gegeven dat zij de bijstand met ingang van 1 januari 2016 wenst te beëindigen. Bij besluit van 29 januari 2016, gehandhaafd bij besluit van 26 mei 2016 (bestreden besluit), heeft het college overeenkomstig dat verzoek de bijstand met ingang van 1 januari 2016 ingetrokken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of appellante kan worden gehouden aan de door haar op 20 januari 2016 afgelegde verklaring dat zij de uitkering met ingang van 1 januari 2016 wenst te beëindigen.
4.2.
Appellante heeft aangevoerd dat zij niet gehouden kan worden aan die verklaring, omdat zij de verklaring onder ontoelaatbare druk heeft afgelegd. Zij is er door de handhavingsmedewerkers op gewezen dat een terugvordering van bijstand gevolgen zou hebben voor de schuldsaneringsregeling. Daardoor voelde zij zich onder druk gezet en zag zij geen andere mogelijkheid dan de bijstand te laten beëindigen.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512) mag een betrokkene, ook indien hij later van een afgelegde verklaring terugkomt, in het algemeen aan de aanvankelijk tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en vervolgens zonder enig voorbehoud ondertekende verklaring worden gehouden. Dat is in dit geval niet anders. Aannemelijk is dat appellante tijdens het gesprek druk heeft ervaren, maar niet is gebleken van aanknopingspunten om aan te nemen dat zij haar verklaring niet in vrijheid heeft afgelegd. Uit het gespreksverslag blijkt dat appellante aanvankelijk heeft verklaard dat [X] in het weekend bij haar verblijft en dat hij in zijn eigen woning slaapt. Nadat appellante werd geconfronteerd met de onderzoeksbevindingen, waaronder het toegenomen waterverbruik en waarnemingen, heeft zij verklaard dat [X] zes dagen per week bij haar is. De handhavingsmedewerker heeft appellante vervolgens gewezen op de gevolgen van een terugvordering voor de schuldsaneringsregeling en haar gevraagd of zij erbij blijft dat zij niet samenwoont met [X] . Daarop heeft appellante verklaard dat zij inderdaad samenwoont met [X] en dat zij daarom ook is gaan werken om zo snel mogelijk uit de uitkering te komen. Vervolgens heeft appellante te kennen gegeven dat zij de bijstand wenst te beëindigen. Appellante heeft verklaard dat zij begrijpt dat zij daardoor geen aanspraak meer maakt op een uitkering, dat zij hier geheel vrijwillig afstand van doet en dat zij niet onder druk is gezet. Zij verklaart ook dat zij het hier met [X] over heeft gehad omdat zij zich niet prettig voelde bij de woonsituatie. Nadat appellante heeft verklaard dat zij opgelucht is dat zij uit de uitkering is, heeft zij de verklaring gelezen en ondertekend. Uit het gespreksverslag blijkt niet dat appellante haar verklaring onder ontoelaatbare druk heeft afgelegd. Zij is weliswaar geconfronteerd met de mogelijke gevolgen van een terugvordering, maar heeft daarop een weloverwogen keuze gemaakt. De grond dat zij vanwege ontoelaatbare druk niet aan haar verklaring mag worden gehouden slaagt dan ook niet.
4.4.
Wat in 4.3 is overwogen wordt niet anders gelet op het door appellante overgelegde verslag van psychologisch onderzoek dat is afgenomen op 19 en 20 januari 2016. Dat verslag biedt geen steun voor het standpunt van appellante dat zij niet in staat is om weerstand aan druk te bieden. Uit dat verslag blijkt dat appellante ondanks psychische beperkingen in staat is het onderzoek langere tijd achtereen vol te houden. Daarbij is zij consistent in haar antwoorden.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2018.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) C. A .E. Bon

MD