ECLI:NL:CRVB:2018:3549
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies na medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich per 2 april 2013 ziek had gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld, maar besloot op 18 maart 2014 dat hij vanaf 2 mei 2014 geen recht meer had op ziekengeld. Appellant ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld.
De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op juiste wijze had aangepast op basis van de bevindingen van een deskundige. Echter, de Raad volgde appellant in zijn standpunt dat twee van de functies die aan de schatting ten grondslag waren gelegd, niet geschikt waren. De Raad oordeelde dat de schatting van de arbeidsdeskundige niet correct was, omdat deze functies niet in overeenstemming waren met de beperkingen van appellant. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de geschiktheid van functies in het kader van de ZW en de noodzaak om rekening te houden met de beperkingen van de verzekerde. De Raad heeft bepaald dat het recht op ziekengeld vanaf 2 mei 2014 doorloopt en heeft het Uwv opgedragen om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden.