ECLI:NL:CRVB:2018:3556
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies na medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die zich ziek had gemeld vanuit een situatie van werkloosheid, had een ZW-uitkering ontvangen. Het Uwv had vastgesteld dat hij met ingang van 3 oktober 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn beperkingen waren onderschat.
Tijdens de procedure heeft de Raad de medische beoordelingen en de geschiktheid van de geselecteerde functies beoordeeld. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat de appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen, ondanks zijn psychische en lichamelijke klachten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts niet ter discussie stonden.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunten, maar de Raad kwam tot de conclusie dat er geen nieuwe gezichtspunten waren aangedragen die de eerdere oordelen konden weerleggen. De Raad bevestigde de geschiktheid van de functies en oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat de appellant geen recht had op een ZW-uitkering. De Raad vernietigde echter de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de proceskosten, omdat het Uwv pas tijdens de procedure in beroep een afdoende medische en arbeidskundige grondslag had gegeven. De Raad veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van de appellant.