ECLI:NL:CRVB:2018:3571

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
17/3169 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekken en terugvorderen van bijstand wegens niet-gemeld vermogen in Turkije en de gevolgen van de inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling van appellante over de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 maart 2015, ten bedrage van € 31.211,98. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft deze beslissing genomen omdat appellante niet heeft gemeld dat zij eigenaar was van onroerende zaken in Turkije, wat van belang is voor de beoordeling van haar recht op AIO-aanvulling. De Raad oordeelt dat de Svb terecht heeft gehandeld, aangezien appellante haar inlichtingenverplichting niet is nagekomen.

De Raad stelt vast dat appellante niet vanaf het begin van de AIO-aanvulling heeft gemeld dat zij eigenaar was van een stuk landbouwgrond en een woning in Turkije. Dit had zij uit eigen beweging moeten doen, omdat het bezit van onroerende zaken invloed kan hebben op haar recht op bijstand. De Raad wijst erop dat de Svb appellante eerder heeft gewezen op haar verplichtingen, en dat het niet weten van deze verplichtingen niet als excuus kan dienen voor het niet melden van de onroerende zaken.

Daarnaast wordt opgemerkt dat het niet moedwillig schenden van de inlichtingenverplichting niet betekent dat er geen schending heeft plaatsgevonden. De Raad concludeert dat appellante voldoende tijd had moeten hebben om een taxatierapport in te leveren, en dat zij, gezien haar medische situatie, ervoor had moeten zorgen dat haar administratieve zaken goed werden beheerd. De Raad oordeelt dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

17.3169 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 februari 2017, 16/4818 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 23 oktober 2018
Zitting hebben: M. Hillen, J.N.A. Bootsma en E.C.G. Okhuizen
Griffier: J. Tuit
Voor appellante is mr. F. Özer verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl-de Bruin.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. De Svb heeft terecht de AIO-aanvulling over de periode 1 januari 2007 tot en met
31 maart 2015 ingetrokken en teruggevorderd ten bedrage van € 31.211,98. Het is duidelijk dat de grondslag van de intrekking artikel 54, derde lid, van de Participatiewet (PW) moet zijn. Dat in het besluit artikel 54, vierde lid, van de PW staat, is een kennelijke verschrijving.
2. Appellante heeft niet vanaf de aanvang van de AIO-aanvulling bij de Svb gemeld dat zij eigenaar is van een stuk landbouwgrond en een woning in Turkije. Dat had zij wel meteen uit eigen beweging moeten doen omdat eigendom van onroerende zaken van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op AIO-aanvulling. Nu appellante ondanks herhaald verzoek geen inzicht heeft gegeven in de waarde van de onroerende zaken, heeft de Svb zich terecht op het standpunt gesteld dat het recht op AIO-aanvulling over de in geding zijnde periode niet is vast te stellen.
3. De beroepsgrond dat appellante niet kon weten dat zij de onroerende zaken moest melden omdat zij daar niet door de Svb op is gewezen, slaagt niet. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam heeft bij aanvang van de AIO-aanvulling appellante gewezen op onder meer de inlichtingenverplichting. In een brief van december 2006 aan appellante heeft de Svb, toen zij de uitvoering van de AIO-aanvulling overnam van het college, alleen te kennen gegeven wat er zou veranderen, zoals het feit dat de Svb het
AOW-pensioen en de AIO-aanvulling in één bedrag zal overmaken en dat wijzigingen voortaan moeten worden doorgegeven aan de Svb. Voor het overige veranderde er niets.
4. Dat appellante niet moedwillig de inlichtingenverplichting heeft geschonden doet niet af aan de schending van die verplichting. Opzet speelt geen rol bij de schending van de inlichtingenverplichting.
5. Dat appellante te weinig tijd heeft gekregen om een taxatierapport in te leveren slaagt niet omdat zij daarvoor uitstel had kunnen vragen. Gelet op haar medische situatie had appellante ervoor moeten zorgen dat iemand haar post en administratieve zaken bijhield.
6. Er zijn geen dringende redenen om van terugvordering af te zien.
7. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) J. Tuit (getekend) M. Hillen

LO