ECLI:NL:CRVB:2018:3599

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
16/7165 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met betrekking tot de WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de mate van haar arbeidsongeschiktheid is vastgesteld. Appellante, die sinds 2009 arbeidsongeschikt is door gewrichtsontstekingen en psychische klachten, heeft in 2011 een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ontvangen. De Centrale Raad van Beroep heeft de medische beoordeling van het Uwv, dat de arbeidsongeschiktheid van appellante op 40,08% heeft vastgesteld, getoetst. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en dat de medische belastbaarheid van appellante op overtuigende wijze is gemotiveerd. De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat de reumatische, darm- en psychische klachten op een deugdelijke manier zijn betrokken bij de beoordeling. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is vastgesteld, maar de Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat er geen aanleiding is om de medische beoordeling te herzien. De geselecteerde functies zijn niet in strijd met de belastbaarheid van appellante, en de kritiek op deze functies is afdoende weerlegd door de arbeidsdeskundige. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

16.7165 WIA

Datum uitspraak: 15 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
28 september 2016, 15/6609 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.F. van Willigen, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep
ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2018. Namens appellante is
mr. Van Willigen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 22 juni 2009 voor haar werkzaamheden als bloemensorteerder uitgevallen met gewrichtsontstekingen aan haar handen door artritis psoriatica. Daarnaast heeft zij ook al langere tijd psychische klachten en darmklachten. Zij is met ingang van
20 juni 2011 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 100%. Met ingang van 20 augustus 2013 is de uitkering omgezet in een loonaanvullingsuitkering.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling is appellante op verzoek van het Uwv op
20 december 2013 onderzocht door psychiater N.J. de Mooij. Deze psychiater heeft in een rapport van 22 januari 2014 geconcludeerd dat appellante een specifieke fobie heeft: ze raakt in paniek als ze van huis weg moet en niet duidelijk is of er een toilet in de buurt is. Een dergelijke fobie is volgens deze psychiater goed te behandelen door een psycholoog met behulp van gedragstherapie. Een verzekeringsarts heeft met inachtneming van de bevindingen van de psychiater gerapporteerd en beperkingen opgesteld in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 januari 2014. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens geconcludeerd dat voor appellante geen passende functies kunnen worden geselecteerd.
Bij besluit van 11 februari 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat de uitkering van appellante ongewijzigd blijft, omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid niet is gewijzigd.
1.3.
Op verzoek van de vroegere werkgever van appellante is appellante opnieuw herbeoordeeld en op 23 april 2015 onderzocht op het spreekuur van de verzekeringsarts. Naar aanleiding van de mededeling van appellante, onder bijvoeging van een brief van
GZ-psycholoog G. Völker van 1 april 2014, dat zij afziet van psychologische behandeling omdat zij in het verleden bij een intensieve psychologische behandeling sterke toename van haar huidklachten en darmklachten heeft ondervonden, heeft de verzekeringsarts inlichtingen ingewonnen bij de huisarts van appellante. De huisarts heeft het Uwv op 15 mei 2015 laten weten in het verleden geen bericht te hebben ontvangen over een psychische behandeling en heeft verder vermeld dat hij appellante in de afgelopen acht jaar niet heeft gezien in verband met angsten. De verzekeringsarts heeft vervolgens in een rapport van 12 juni 2015, nu appellante nooit voor fobische klachten bij de huisarts is geweest en uit de dossiergegevens evenmin blijkt dat haar klachten zijn toegenomen ten tijde van psychotherapie die zij in het verleden heeft gehad, geconcludeerd dat, mocht er al sprake zijn van fobische klachten, deze niet leiden tot beperkingen in het functioneren. De verzekeringsarts heeft in de FML van 12 juni 2015 fysieke beperkingen opgenomen als gevolg van haar klachten en in de FML vermeld dat een toiletvoorziening in de buurt van de werkplek aanwezig moet zijn, conform de bevindingen bij eigen onderzoek in combinatie met de gegevens van de behandelend reumatoloog.
1.4.
Na arbeidskundig onderzoek, waarbij appellante geschikt werd geacht voor de functies van magazijnmedewerker, productiemedewerker textiel en assistent consultatiebureau heeft het Uwv bij besluit van 2 juli 2015 vastgesteld dat appellante vanaf 3 juli 2015 40,08% arbeidsongeschikt is. Daarbij is in het besluit vermeld dat deze wijziging geen gevolgen voor de hoogte van haar loonaanvullingsuitkering heeft tot 1 augustus 2017.
1.5.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen dit besluit is zij op de hoorzitting gezien door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft na medisch onderzoek in een rapport van 23 juli 2015 de visie van de primaire verzekeringsarts wat betreft het psychisch en sociaal functioneren onderschreven. Omdat uit de inlichtingen van de behandelend reumatoloog van appellante blijkt van ontstekingen aan de vingers van de rechterhand is appellante in de FML van 23 juli 2015 aanvullend beperkt geacht wat betreft pincetgreep en sleutelgreep.
1.6.
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 16 september 2015 vermeld dat de functie van productiemedewerker textiel door de gewijzigde FML niet langer geschikt is voor appellante en heeft in plaats van deze functie de functie van receptionist, baliemedewerker geselecteerd.
1.7.
Bij besluit van 23 september 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 juli 2015 onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gegrond verklaard en vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante 40,76% is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De reumatische, darm- en psychische klachten zijn op deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de beoordeling, evenals de bevindingen uit eigen onderzoek en de informatie van de reumatoloog, huisarts, psychiater en psycholoog. De belastbaarheid van appellante op de datum in geding is op inhoudelijk overtuigende wijze gemotiveerd. De rechtbank heeft daarbij vermeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de fase van beroep ingebrachte rapport van 14 september 2016 heeft vermeld dat appellante niet eerder melding heeft gemaakt van rugklachten en de reumatoloog in de brief van 15 februari 2015 geen aparte, objectiveerbare diagnose heeft gesteld met betrekking tot de rug, behoudens pijnklachten zoals mogelijk bij artritis psoriatica. Daarnaast heeft de rechtbank verwezen naar wat de verzekeringsartsen hebben vermeld over het niet volgen van een behandeling door een psycholoog.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij meer beperkingen heeft door haar angststoornis en fysieke beperkingen en dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het Uwv de medische beoordeling deugdelijk heeft gemotiveerd. Zij heeft erop gewezen dat wat de door het Uwv in 2014 ingeschakelde psychiater heeft vastgesteld nog steeds geldt. Dit betekent volgens appellante dat ten onrechte in de FML niet meer is opgenomen dat zij niet meer dan 30 minuten van huis moet werken indien zij wordt gebracht en indien zij niet gebracht wordt maximaal tien minuten reistijd moet hebben. Zij meent dat er geen discrepantie is tussen klachten en herstelgedrag en dat zij wel hulp heeft gezocht. Nu het Uwv stelt dat haar belastbaarheid is toegenomen ligt de bewijslast voor dit standpunt volgens appellante bij het Uwv. Verder heeft appellante aangevoerd dat zij wel melding heeft gemaakt van rugklachten in onder andere het formulier herbeoordeling. Ten onrechte is buiten beschouwing gelaten dat zij vermoeid is, wat een bekend gevolg is van een prikkelbare darm syndroom. Appellante acht de geselecteerde functies niet passend bij haar beperkingen. Zij stelt zich op het standpunt dat de FML uit 2014 van toepassing moet zijn en dat de functies daarvan uitgaande niet geschikt zijn.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is geen grond gelegen om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en dat de medische belastbaarheid op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd, wordt onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd waarom na spreekuur, eigen medisch onderzoek, de dossiergegevens uit het verleden en de ontvangen informatie van de huisarts de beperkingen van appellante gewijzigd zijn ten opzichte van de bevindingen in de expertise van psychiater De Mooij en de FML van 31 januari 2014. Appellante heeft daar geen andere gegevens tegenover gesteld. Ze is niet onder psychische behandeling. In de brief van GZ-psycholoog Völker heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden hoeven zien om de beperkingen zwaarder in te schatten. Van vervolgacties door appellante na die brief is niet gebleken, ook niet ten aanzien van nadere contacten met de huisarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden gevolgd in de conclusie dat er discrepantie is tussen de door appellante gestelde ernst van de klachten en haar herstelgedrag en dat de ernst van de fobie als minder ernstig wordt ingeschat. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 12 juni 2015 blijkt dat de arts onderzoek heeft verricht naar klachten bij lopen, zitten en tillen. Het kunnen tillen is ook op de hoorzitting genoemd en heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die ook medisch onderzoek heeft gedaan, niet tot wijziging van de al opgenomen beperkingen voor duwen of trekken, tillen, zware lasten hanteren, lopen, zitten, staan en boven schouderhoogte actief zijn, geleid. Er zijn geen aanknopingspunten om die beperkingen in de FML als onjuist aan te merken.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 23 juli 2015 is er geen aanleiding te oordelen dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante te boven gaan. De naar aanleiding van appellante in beroep geuite kritiek op de functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapporten van 29 augustus 2016 en 16 september 2016 afdoende weerlegd. In hoger beroep zijn geen andersluidende bezwaren geuit, zodat daarop niet nader hoeft te worden ingegaan.
4.3.
Gelet op wat in 4.1 en 4.2 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. Bij dat oordeel is geen ruimte voor schadevergoeding. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en R.E. Bakker en R.B. Kleiss als leden, in tegenwoordigheid van Y. Azirar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) Y. Azirar
GdJ