ECLI:NL:CRVB:2018:3604
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en dwangsom in het kader van de WAO
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 1992 arbeidsongeschikt is, heeft in hoger beroep de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aangevochten, die zijn WAO-uitkering had herzien. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht geen dwangsom had toegekend aan de appellant, omdat de ingebrekestelling niet na afloop van de beslistermijn was ontvangen. De Raad onderschrijft dit oordeel en stelt vast dat de ingebrekestelling van 8 juni 2015 op de laatste dag van de termijn door het Uwv is ontvangen. De Raad bevestigt dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende is onderbouwd, zowel medisch als arbeidskundig. De appellant heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de eerdere oordelen zouden kunnen weerleggen. De Raad concludeert dat er geen redenen zijn om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank heeft gedaan. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.