ECLI:NL:CRVB:2018:3623
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante met psychische klachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante, die zich op 3 januari 2014 ziek meldde met psychische en lichamelijke klachten, ontving aanvankelijk een werkloosheidsuitkering en later ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv heeft na een eerstejaars ZW-beoordeling vastgesteld dat appellante met ingang van 13 februari 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit werd door appellante bestreden, waarna de rechtbank Den Haag het beroep van appellante gegrond verklaarde, maar de rechtsgevolgen in stand liet.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het oordeel van de deskundige heeft gevolgd, omdat zij te beperkt is om de geselecteerde functies te verrichten. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv voldoende beperkingen heeft aangenomen voor de psychische klachten van appellante. De deskundige, verzekeringsarts F.M. Brouwer, had in zijn rapport overtuigend gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellante. De Raad heeft de bevindingen van de deskundige gevolgd en geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.