In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van de WIA-uitkering van appellant. Appellant, die eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontving, had zich ziek gemeld met psychische klachten en andere gezondheidsproblemen. Het Uwv had zijn arbeidsongeschiktheid herbeoordeeld en vastgesteld dat hij recht had op een WGA-vervolguitkering, maar appellant was van mening dat zijn psychische klachten door het Uwv waren onderschat. Hij voerde aan dat er meer beperkingen waren dan door de verzekeringsarts waren aangenomen en dat de geduide functies niet geschikt voor hem waren.
De Raad heeft een psychiater, G.W. de Graaff, benoemd om de situatie van appellant te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat appellant leed aan een persisterende depressieve stoornis met een ernstige depressieve episode, wat leidde tot meer beperkingen dan eerder vastgesteld. De Raad oordeelde dat het rapport van de deskundige overtuigend was en dat de conclusies van het Uwv niet voldoende waren om de bevindingen van de deskundige te weerleggen. Daarom heeft de Raad het hoger beroep van appellant gegrond verklaard, de eerdere uitspraak en het bestreden besluit vernietigd, en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellant.
Daarnaast heeft de Raad het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant en bepaald dat het beroep tegen het nieuwe besluit alleen bij de Raad kan worden ingesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische gegevens en de rol van deskundigen in het proces.