ECLI:NL:CRVB:2018:3628

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
16/7510 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en vaststelling van belastbaarheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die zich op 2 september 2014 ziek meldde met pijnklachten aan de voeten, had een ZW-uitkering ontvangen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde de uitkering per 2 oktober 2015, omdat appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek dat aan het besluit van het Uwv ten grondslag lag, zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had de relevante medische informatie en klachten van appellant in zijn beoordeling meegenomen. Appellant voerde aan dat zijn belastbaarheid niet correct was vastgesteld en dat hij volledig arbeidsongeschikt was. Hij verwees naar zijn pijnklachten en medicatiegebruik, en stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn diagnose van dunne vezelneuropathie.

De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had dat de functies die aan de appellant waren voorgehouden, medisch geschikt waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.7510 ZW

Datum uitspraak: 14 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
17 november 2016, 16/149 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.M.E. Embregts, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2018. Namens appellant is mr. Embregts verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker. Op 2 september 2014 heeft hij zich ziek gemeld met pijnklachten aan de voeten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 30 juli 2015 gezien. Deze arts heeft beperkingen aangenomen op met name fysiek gebied en de belastbaarheid van appellant neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 juli 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens drie functies geselecteerd en op basis van deze functies berekend dat appellant nog 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 5 augustus 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 2 oktober 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 21 december 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de oorspronkelijk geduide functies opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat deze functies op grond van de gewijzigde FML van 25 november 2015 gehandhaafd kunnen blijven.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan alle klachten aandacht heeft besteed, de informatie van de behandelend sector heeft meegenomen in de beoordeling en niet is gebleken dat die informatie onjuist is uitgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellant niet te volgen. Appellant is volgens de rechtbank medisch gezien in staat de geselecteerde functies te vervullen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn belastbaarheid niet juist is vastgesteld. Hij stelt volledig arbeidsongeschikt te zijn. Hij heeft hevige pijnklachten in zijn hele lichaam, waarvoor hij sterke medicatie gebruikt, en tevens psychische klachten. Met de inmiddels vastgestelde dunne vezelneuropathie heeft het Uwv volgens appellant onvoldoende rekening gehouden. Dat het Uwv wegens deze diagnose geen specialistisch advies van een neuroloog heeft ingewonnen maakt het medisch onderzoek volgens appellant onzorgvuldig. Appellant voert ten slotte aan dat hij, mede wegens zijn medicatiegebruik, niet in staat is de voorgehouden functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, waaronder informatie van de orthopedisch chirurg van 15 oktober 2013 en van de huisarts van 11 december 2013, en appellant zowel lichamelijk als psychisch onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier eveneens bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond, zich een indruk gevormd van de psyche en appellant bevraagd over zijn klachten. Hij heeft aanleiding gezien om wegens medicatiegebruik op de datum in geding in de FML een extra beperking op te nemen voor verhoogd persoonlijk risico. Nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte over in beroep ingebrachte informatie van de neuroloog en deze informatie in zijn beoordeling heeft betrokken, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om wegens de diagnose dunne vezelneuropathie nader advies in te winnen van een neuroloog.
4.3.
In een rapport van 25 november 2015, en aanvullend in rapporten van 24 februari 2016 en 14 juni 2016, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk uiteengezet dat de in het hele lichaam ervaren pijnklachten geen aanleiding geven zijn standpunt over de belastbaarheid van appellant te wijzigen. Uit de informatie van neuroloog P. Klarenbeek en de revalidatieartsen N.C.J. Stommen en P.W.A. Multjens blijkt dat mogelijk sprake is van dunne vezelneuropathie en fibromyalgie, maar dat deze de in het hele lichaam ervaren pijnklachten niet volledig medisch kunnen verklaren. De neuroloog heeft aangegeven dat ondanks pijnaangave alle bewegingen mogelijk zijn en revalidatiearts Stommen heeft vastgesteld dat geen sprake is van atrofie in de benen, waaruit mag worden geconcludeerd dat het gebruik en belasting van de benen wel mogelijk is en appellant dat ook daadwerkelijk doet. De inactiviteit van appellant is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep gebaseerd op gedrag en niet op ziekte of gebrek. Hij wijst daarbij op de informatie van revalidatiearts Stommen dat er een zeer verlaagd niveau van functioneren is als gevolg van sterk pijncontingent handelen, vermijding en mogelijk bewegingsangst.
Ook ten aanzien van de psychische klachten is de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet overtuigd van een medisch objectiveerbare diagnose. Hij heeft daarbij in aanmerking genomen dat bij psychisch onderzoek geen cognitieve klachten zijn geobjectiveerd, dat er geen evidente behandeling is ingezet en dat appellant de huisarts niet heeft bezocht voor deze klachten.
4.4.
In hoger beroep heeft appellant een brief van 16 september 2016 van neuroloog C.G. Faber overgelegd. In zijn rapport van 26 januari 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend gemotiveerd dat daarin geen aanleiding ligt voor wijziging van zijn standpunt omdat uit deze brief blijkt dat het ontstaan van de pijnklachten niet past bij de diagnose dunne vezelneuropathie.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 18 december 2015 toereikend gemotiveerd waarom de voorgehouden functies, met inachtneming van de daarin voorkomende signaleringen, voor appellant geschikt zijn. In reactie op de stelling van appellant ter zitting dat de functies samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar en machinebediende inpak-/verpakkingsmachine niet passend zijn wegens de noodzaak een voetpedaal te bedienen heeft het Uwv toereikend toegelicht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen beperking heeft aangenomen in de specifieke voorwaarden voor het functioneren in arbeid en er daarom vanuit kan worden gegaan dat er geen belemmering is voor het bedienen van een voetpedaal.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L. Boersma
md