ECLI:NL:CRVB:2018:3655
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies in het kader van WIA-beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant, die zich ziek had gemeld met hartklachten. Appellant had eerder een hartinfarct gehad en psychische klachten ontwikkeld. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 10 augustus 2011 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een nieuwe ziekmelding in 2014 en een daaropvolgende beoordeling, concludeerde het Uwv dat appellant geschikt was voor verschillende functies, waaronder productiemedewerker en inpakker. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat appellant vervolgens in hoger beroep aanvoerde.
De Raad beoordeelde de argumenten van appellant, waaronder de stelling dat het Uwv zijn beperkingen had onderschat en dat er twijfel bestond over de medische beoordeling. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er geen aanleiding was om een deskundige in te schakelen. De Raad bevestigde dat appellant op de datum in geding geschikt was voor de geselecteerde functies en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.