ECLI:NL:CRVB:2018:3660
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na psychische klachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante, die als administratief medewerkster werkte, had zich op 7 januari 2014 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Het Uwv had haar ziekengeld verstrekt, maar na een beoordeling in het tweede ziektejaar concludeerde een verzekeringsarts dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Dit leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 17 december 2015.
Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Overijssel verklaarde haar beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct was vastgesteld. Appellante voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat het Uwv meer informatie had moeten inwinnen bij haar behandelend psychiater.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv de beperkingen van appellante juist had vastgesteld en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de FML. De Raad concludeerde dat appellante in staat was om de geselecteerde functies te vervullen en dat de beëindiging van haar ZW-uitkering terecht was. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de FML in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.