ECLI:NL:CRVB:2018:3769

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
17/4035 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstandsuitkering en inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft het dagelijks bestuur Werk en Inkomen Lekstroom hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had het beroep van betrokkenen gegrond verklaard en het bestreden besluit van het dagelijks bestuur vernietigd. Betrokkenen, die vanaf 21 juni 2013 bijstand ontvingen, hadden hun inlichtingenverplichting geschonden, wat leidde tot de intrekking van hun bijstandsrecht. Het dagelijks bestuur had hen teruggevorderd voor een bedrag van € 18.723,44 over de periode van 21 juni 2013 tot en met 23 juli 2014. Betrokkenen stelden dat, indien zij alle gegevens correct hadden opgegeven, zij nog recht op bijstand zouden hebben gehad en vroegen om matiging van de terugvordering.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat betrokkenen in hoger beroep niet voldoende onderbouwd hadden aangetoond dat zij recht op bijstand zouden hebben gehad als zij aan hun inlichtingenverplichting hadden voldaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om de terugvordering te matigen. De Raad concludeerde dat het incidenteel hoger beroep van betrokkenen niet slaagde, en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moest worden bevestigd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.T.H. Zimmerman als voorzitter en P.W. van Straalen en M. ter Brugge als leden.

Uitspraak

17.4035 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het incidenteel hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank
Midden-Nederland van 5 augustus 2016, 15/6235 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene 1] en [betrokkene 2], beiden te Vianen (betrokkenen)
het dagelijks bestuur Werk en Inkomen Lekstroom (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 20 november 2018
PROCESVERLOOP
Het dagelijks bestuur heeft hoger beroep ingesteld, bij de Raad geregistreerd onder de zaaknummers 16/5822 PW en 16/5837 PW.
Namens betrokkenen heeft mr. J.C. Walker, advocaat, een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een zienswijze ingediend op het incidenteel hoger beroep.
Partijen hebben ieder een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken 16/5822 PW en 16/5837 PW plaatsgehad op 9 oktober 2018. Namens betrokkenen is mr. Walker verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.G. Berkenbosch. Het dagelijks bestuur heeft het hoger beroep in de zaken 16/5822 PW en 16/5837 PW ter zitting ingetrokken.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkenen ontvingen vanaf 21 juni 2013 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand, naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Bij besluit van 24 november 2014 heeft het dagelijks bestuur het recht op bijstand van betrokkenen ingetrokken met ingang van 21 juni 2013, omdat als gevolg van een schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand niet meer kon worden vastgesteld. Betrokkenen hadden nagelaten verscheidene gegevens te verstrekken, waaronder controleerbare bewijsstukken over stortingen op hun bankrekening. Bij besluit van 16 december 2014 heeft het dagelijks bestuur de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 21 juni 2013 tot en met 23 juli 2014 van betrokkenen teruggevorderd tot een bedrag van in totaal € 18.723,44. Bij besluit van 3 februari 2015 heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 24 november 2014 gegrond verklaard voor zover het de periode van 21 juni 2013 tot 11 juli 2013 betrof en het besluit van 24 november 2014 herroepen voor zover het de intrekking over die periode betrof en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
1.3.
Naar aanleiding van het besluit van 3 februari 2015 heeft het dagelijks bestuur bij besluit van 16 juni 2015 de gemaakte kosten van bijstand van betrokkenen teruggevorderd over de periode van 12 juli 2013 tot en met 23 juli 2014 tot een bedrag van in totaal € 19.563,27 (bruto). Bij besluit van 28 september 2015 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 16 juni 2015 niet-ontvankelijk verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat de terugvordering over de periode van 12 juli 2013 tot en met 23 juli 2014 niet is gericht op rechtsgevolg, omdat dit rechtsgevolg al met het besluit van 16 december 2014 is ingetreden. Voor zover het bezwaar gericht is tegen de terugvordering over de periode van 21 juni 2013 tot 11 juli 2013 hebben betrokkenen geen belang bij een beslissing op het bezwaar, omdat de terugvordering over deze periode is vervallen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het bezwaar tegen het besluit van 16 juni 2015 ongegrond verklaard en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. De rechtbank heeft daartoe, voor zover hier van belang, het volgende overwogen. Betrokkenen hebben in bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit aangevoerd dat, indien zij alle gegevens correct hadden opgegeven, er nog recht zou bestaan op uitkering over de terugvorderingsperiode. Deze stelling moet volgens hen worden aangemerkt als een verzoek tot matiging van de terugvordering. Zij hebben erkend dat zij dit verzoek niet met stukken hebben onderbouwd, maar zij hebben de wens te kennen gegeven in hoger beroep de mogelijkheid te krijgen nog nadere stukken in te leveren. Gelet op het ontbreken van enige onderbouwing kan de in bezwaar aangevoerde stelling niet leiden tot matiging dan wel afzien van terugvordering en wordt het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Betrokkenen hebben zich in het incidenteel hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank daarbij hun bezwaar ongegrond heeft verklaard. Zij hebben daartoe aangevoerd dat zij in voldoende mate kunnen onderbouwen dat zij, als zij alle gegevens correct hadden opgegeven, nog recht op (aanvullende) bijstand zouden hebben over de terugvorderingsperiode. Volgens hen dient de terugvordering dan ook op een lager bedrag te worden vastgesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ook in hoger beroep hebben betrokkenen het in 3 vermelde standpunt niet met concrete en verifieerbare stukken onderbouwd, maar enkel verwezen naar wat zij al in bezwaar hebben aangevoerd. De nader toegezonden informatie met betrekking tot de medische situatie van de zoon van betrokkenen in 2013 kan niet als onderbouwing van dat standpunt worden aangemerkt, maar dient als verklaring waarom betrokkenen destijds niet alle gegevens hebben verstrekt. Betrokkenen hebben gelet hierop hun standpunt dat zij, als zij destijds wel aan hun inlichtingenverplichting zouden hebben voldaan, recht op bijstand zouden hebben gehad, ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen aanleiding bestaat de terugvordering te matigen.
4.2.
Het incidenteel hoger beroep slaagt dan ook niet, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman als voorzitter en P.W. van Straalen en M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2018.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) A.M. Pasmans
md