ECLI:NL:CRVB:2018:3844

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
3 december 2018
Zaaknummer
17/6790 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit tot verlaging van bijstand op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg, dat zijn bijstand met 100% had verlaagd. Dit besluit was genomen omdat de appellant niet of onvoldoende had meegewerkt aan een onderzoek naar zijn arbeidsinschakeling. Het college verklaarde het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding, omdat het besluit op 22 september 2016 naar de bewindvoerder van de appellant was verzonden en de appellant het bezwaar pas op 9 november 2016 indiende.

De Raad overwoog dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn was verstreken. De Raad oordeelde dat de toezending van het besluit aan de bewindvoerder ook geldt als toezending aan de appellant zelf. De appellant had verzocht om alle correspondentie naar zijn bewindvoerder te sturen, waardoor het risico van eventuele nalatigheid van de bewindvoerder voor rekening van de appellant kwam. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

17.6790 PW

Datum uitspraak: 13 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 september 2017, 17/1478 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.M. van Rijsewijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 17/6787 PW plaatsgevonden op 2 oktober 2018. Namens appellant is mr. Van Rijsewijk verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door D.L.M. Claessen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Ten tijde hier van belang stond appellant onder bewind bij OBIN bewindvoering, gevestigd te Culemborg (bewindvoerder).
1.2.
Op 18 september 2014 heeft appellant verzocht om alle correspondentie te zenden naar de bewindvoerder.
1.3.
Bij besluit van 22 september 2016 heeft het college de bijstand van appellant vanaf 1 oktober 2016 tot en met 31 oktober 2016 met 100% verlaagd. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant niet of onvoldoende heeft meegewerkt aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling of re-integratie door zonder bericht van verhindering niet te verschijnen op gesprekken op 7 en 15 september 2016. Appellant heeft hiertegen bij brief van 7 november 2016, door het college ontvangen op 9 november 2016, bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 12 januari 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 22 september 2016 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat het besluit van 22 september 2016 op die datum is verzonden naar het adres van de bewindvoerder, dat niet gebleken is dat dit besluit niet door de bewindvoerder is ontvangen, dat het niet aan het college is om zich te mengen in de eventuele afspraken die appellant met zijn bewindvoerder heeft en dat geen sprake is van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. De termijn vangt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb, voor zover van belang, bepaalt dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb, voor zover van belang, bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. In artikel 6:11 van de Awb is bepaald dat voor een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
In geschil is de vraag of het bezwaar tegen het besluit van 22 september 2016 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
4.3.
Gelet op het bepaalde in artikel 6:7 en 6:8 van de Awb ving de bezwaartermijn aan op 23 september 2016 en eindigde die termijn op 3 november 2016, zodat het bezwaarschrift buiten de termijn is ingediend. Dat appellant, zoals hij stelt, het besluit niet heeft ontvangen, kan de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maken. Vaststaat dat appellant het college heeft verzocht om alle correspondentie naar zijn bewindvoerder te sturen. Dat betekent dat toezending aan de bewindvoerder heeft te gelden als toezending aan appellant. Niet meer in geschil is dat de brief van 22 september 2016 door de bewindvoerder is ontvangen. Voor zover appellant het besluit van 22 september 2016 door nalatigheid van de bewindvoerder niet zou hebben ontvangen, komt dit voor rekening en risico van appellant. Vergelijk de uitspraak van 23 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:605. Dat appellant na de hier van belang zijnde periode van bewindvoerder is gewisseld, maakt, wat daarvan ook de reden is geweest, dat niet anders.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en J.L. Boxum en E.C.G. Okhuizen als leden, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2018.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) L.V. van Donk
ew