ECLI:NL:CRVB:2018:3844
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit tot verlaging van bijstand op grond van de Participatiewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg, dat zijn bijstand met 100% had verlaagd. Dit besluit was genomen omdat de appellant niet of onvoldoende had meegewerkt aan een onderzoek naar zijn arbeidsinschakeling. Het college verklaarde het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding, omdat het besluit op 22 september 2016 naar de bewindvoerder van de appellant was verzonden en de appellant het bezwaar pas op 9 november 2016 indiende.
De Raad overwoog dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn was verstreken. De Raad oordeelde dat de toezending van het besluit aan de bewindvoerder ook geldt als toezending aan de appellant zelf. De appellant had verzocht om alle correspondentie naar zijn bewindvoerder te sturen, waardoor het risico van eventuele nalatigheid van de bewindvoerder voor rekening van de appellant kwam. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.