ECLI:NL:CRVB:2018:3888
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van budgetgarantie in het kader van de Wet langdurige zorg en de vereisten voor kleinschalige wooninitiatieven
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, geboren in 1986 en bekend met een verstandelijke beperking en een autismespectrumstoornis, had een persoonsgebonden budget (pgb) aangevraagd in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz). Het zorgkantoor had echter geen budgetgarantie toegekend, omdat de appellant niet onafgebroken woonachtig was in een kleinschalig wooninitiatief, zoals vereist in artikel 5.15 van de Regeling langdurige zorg (Rlz).
De appellant had in het verleden in een wooninitiatief gewoond, maar was op 8 september 2015 verhuisd naar een nieuwe locatie waar hij tot 2 januari 2016 met slechts één andere medebewoner woonde. Het zorgkantoor oordeelde dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor een kleinschalig wooninitiatief, omdat er niet minimaal drie bewoners waren die een pgb ontvingen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het zorgkantoor ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant niet aan de vereisten voldeed. De Raad stelde vast dat de appellant vanaf 30 december 2012 niet onafgebroken woonachtig was in een kleinschalig wooninitiatief, wat noodzakelijk was voor de toekenning van de budgetgarantie. De Raad verwierp de argumenten van de appellant en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde, waardoor het verzoek om schadevergoeding ook werd afgewezen.