ECLI:NL:CRVB:2018:389
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting met betrekking tot erfenis
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van bijstand van appellante, die geen inzicht heeft gegeven in de omvang en waarde van haar aandeel in de nalatenschap van haar in 1998 overleden ouders. De Raad oordeelde dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De intrekking van de bijstand per 20 januari 2014 werd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam gerechtvaardigd, omdat appellante pas op die datum melding maakte van haar aandeel in de erfenis. De Raad heeft eerder in een uitspraak van 22 december 2015 geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor een gezamenlijke huishouding in de relevante periode, maar dat de intrekking van de bijstand op basis van de schending van de inlichtingenverplichting wel kon blijven staan. Appellante heeft in beroep geen overtuigend bewijs geleverd dat haar recht op bijstand alsnog kon worden vastgesteld. De Raad heeft de beroepen tegen de besluiten van het college van 26 februari 2016 ongegrond verklaard, en de intrekking van de bijstand en de daaropvolgende besluiten tot terugvordering en afwijzing van aanvragen in stand gelaten. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en het voldoen aan de inlichtingenverplichting bij het aanvragen van bijstand.