In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de Wajong-uitkering. Appellant, die een aangeboren afwijking aan de rechterarm heeft en zijn linkerarm mist, heeft jarenlang gewerkt op een aangepaste vrachtwagen en ontving een Wajong-uitkering. Na indiensttreding bij een nieuwe werkgever in 2014, heeft het Uwv besloten dat appellant recht blijft houden op de Wajong-uitkering, maar met een aanpassing op basis van zijn inkomsten uit arbeid. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de wijze van inkomstenverrekening, waarbij hij stelt dat bepaalde vergoedingen als sociaal loon niet in mindering op zijn uitkering zouden moeten worden gebracht. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft het Uwv de overgangstermijn voor de inkomstenverrekening verlengd. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv appellant niet tekort heeft gedaan met de geboden overgangstermijn van vijf maanden. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het besluit van 18 november 2015 gegrond, terwijl het beroep tegen het besluit van 28 augustus 2018 ongegrond wordt verklaard. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.