ECLI:NL:CRVB:2018:3923

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
16/3053 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en inkomstenverrekening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de Wajong-uitkering. Appellant, die een aangeboren afwijking aan de rechterarm heeft en zijn linkerarm mist, heeft jarenlang gewerkt op een aangepaste vrachtwagen en ontving een Wajong-uitkering. Na indiensttreding bij een nieuwe werkgever in 2014, heeft het Uwv besloten dat appellant recht blijft houden op de Wajong-uitkering, maar met een aanpassing op basis van zijn inkomsten uit arbeid. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de wijze van inkomstenverrekening, waarbij hij stelt dat bepaalde vergoedingen als sociaal loon niet in mindering op zijn uitkering zouden moeten worden gebracht. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft het Uwv de overgangstermijn voor de inkomstenverrekening verlengd. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv appellant niet tekort heeft gedaan met de geboden overgangstermijn van vijf maanden. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het besluit van 18 november 2015 gegrond, terwijl het beroep tegen het besluit van 28 augustus 2018 ongegrond wordt verklaard. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

16/3053 WWAJ en 18/5861 WWAJ
Datum uitspraak: 5 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
30 maart 2016, 15/5166 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Postma, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Postma. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.I. Damsma. Ter zitting is het onderzoek geschorst.
Op 28 augustus 2018 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Partijen hebben nog reacties ingezonden.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft een aangeboren afwijking aan de rechterarm en mist zijn linkerarm. Appellant heeft jaren gewerkt als [naam functie] op een aangepaste vrachtwagen. Rekening houdend met de verdiencapaciteit in deze functie, is aan appellant een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toegekend berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%.
1.2.
Appellant is met ingang van 1 februari 2014 in dienst getreden bij een andere werkgever in dezelfde functie als voorheen. De werkgever heeft bij het Uwv loondispensatie aangevraagd die is toegekend. Verder heeft het Uwv besloten dat appellant gelet op zijn loonwaarde van 60%, recht blijft houden op een Wajong-uitkering berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%.
1.3.
Bij besluit van 29 juli 2015 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat per 1 juli 2015 de Wajong-uitkering op voorschotbasis wordt betaald waarbij het voorschot per
1 oktober 2015 in verband met inkomsten uit arbeid is vastgesteld op € 316,68 bruto per maand. Tot en met 30 september 2015 blijft de Wajong-uitkering € 663,38 bruto per maand.
1.4.
Appellant heeft tegen het besluit van 29 juli 2015 bezwaar gemaakt. Daartoe heeft hij aangevoerd dat bij indiensttreding bij de nieuwe werkgever per 1 februari 2014 met een arbeidsdeskundige van het Uwv afspraken zijn gemaakt over de uitbetaling van de
overwerk- en weekenduren. Deze inkomsten zouden net als voorheen worden aangemerkt als sociaal loon en niet op de Wajong-uitkering in mindering worden gebracht.
1.5.
Bij besluit van 18 november 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 juli 2015 ongegrond verklaard. Daartoe heeft het Uwv overwogen dat in het Algemeen Inkomensbesluit sociale verzekeringswetten is geregeld dat voor inkomensverrekening met de Wajong-uitkering wordt uitgegaan van het Sv-loon zoals is opgegeven door de werkgever aan de Belastingdienst. Vanwege de door de arbeidsdeskundige gedane toezegging dat de oude situatie, waarbij de uitbetaling van overwerk- en weekenduren door de werkgever als sociaal loon werd aangemerkt, zou blijven voortbestaan, zal eerst met een uitlooptermijn van drie (lees: twee) maanden na het besluit van 29 juli 2015, zijnde
1 oktober 2015, rekening worden gehouden met de inkomsten uit de dienstbetrekking.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet in geschil is dat zowel de oude als de nieuwe werkgever 60% van het functieloon betaalt en dat daarnaast vergoedingen worden uitbetaald voor overuren en weekenduren. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv deze vergoedingen onverplicht heeft geduid als sociaal loon nu deze inkomsten gelet op het Algemeen Inkomensbesluit sociale verzekeringswetten relevant zijn voor de verrekening van inkomsten op de Wajong-uitkering. Niet betwist is dat de door de arbeidsdeskundige gedane toezegging dat het genoemde sociale loon niet in mindering zou worden gebracht op de Wajong-uitkering, onjuist is gebleken. Voorts is niet betwist dat het Uwv op deze onjuiste mededeling terug mag komen mits daartoe, na afweging van belangen, een compensatie geboden wordt. Met een uitlooptermijn tot 1 oktober 2015 heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank een zorgvuldige compensatie gegeven.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen. Er zijn zeer bijzondere omstandigheden aanwezig op grond waarvan verrekening achterwege dient te blijven dan wel er sprake moet zijn van een langere uitlooptermijn. Appellant heeft 40 jaar gewerkt waarbij hij naast een Wajong-uitkering sociaal loon in de vorm van uitbetaling van gewerkte over- en weekenduren heeft ontvangen. Door de verrekening van het sociaal loon met zijn Wajong-uitkering mist hij een groot deel van zijn inkomen. Als appellant bij indiensttreding bij zijn nieuwe werkgever geweten had dat verrekening van het sociaal loon met zijn Wajong-uitkering zou plaatsvinden, had hij vermoedelijk anders gehandeld.
3.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 28 augustus 2018 (bestreden besluit 2) alsnog aanleiding gezien de overgangstermijn te verlengen tot 1 januari 2016, en de Wajong-uitkering van appellant tot die datum ongewijzigd vast te stellen op € 663,38 bruto per maand.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Nu bestreden besluit 1 bij bestreden besluit 2 niet is gehandhaafd komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking, dient het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond te worden verklaard, en zal dit besluit worden vernietigd.
4.2.
Nu bestreden besluit 2 niet geheel tegemoet komt aan de bezwaren van appellant, dient dit besluit met overeenkomstige toepassing in hoger beroep van artikel 6:19 van de Awb in de procedure betrokken te worden en wordt het hoger beroep geacht mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat het Uwv de inkomsten uit arbeid van appellant op juiste wijze heeft verrekend met diens Wajong-uitkering. Namens appellant is gesteld dat zijn situatie dusdanig bijzonder is dat een volledige verrekening van hetgeen als loon door de werkgever wordt uitbetaald ook voor de toekomst achterwege dient te blijven, dan wel door het Uwv ter zake een langere overgangstermijn dient te worden aangehouden.
4.4.
Het Uwv heeft in bestreden besluit 2 overwogen dat sinds 1 juli 2015 aan de hand van de polisadministratie bepaald wordt in hoeverre een Wajong-uitkering wordt verlaagd wegens inkomsten. Als door deze nieuwe werkwijze blijkt dat over een verstreken uitkeringsperiode rekening is gehouden met een te laag bedrag aan inkomsten (terwijl wel voldaan is aan de informatieplicht) dan hanteert het Uwv de vaste gedragslijn dat de uitkering niet eerder wordt verlaagd dan na twee kalendermaanden, gerekend vanaf het moment waarop de uitkeringsgerechtigde wordt geïnformeerd over de lagere uitkering. In de bijzondere omstandigheden van appellant heeft het Uwv aanleiding gezien om een uitlooptermijn van vijf, in plaats van twee, kalendermaanden te hanteren. Het Uwv heeft daarbij van belang geacht dat bij het voorgaande dienstverband van appellant een deel van het loon
(ten onrechte) buiten beschouwing werd gelaten voor de vaststelling van de hoogte van de Wajong-uitkering, en appellant het per 1 februari 2012 aangevangen dienstverband beschouwde als een voortzetting van het oorspronkelijke dienstverband. Door de arbeidsdeskundige is bij de start van het nieuwe dienstverband ten onrechte aangenomen dat het salaris van appellant voor een deel uit sociaal loon zou bestaan.
4.5.
Met het Uwv wordt geoordeeld dat appellant, mede gelet op de door het Uwv in zaken als deze gehanteerde vaste gedragslijn, met de thans geboden overgangstermijn van vijf kalendermaanden niet tekort is gedaan. Dat appellant het als onrechtvaardig ervaart dat hij door de gewijzigde wijze van inkomstenverrekening nu netto minder overhoudt dan zijn collega’s is begrijpelijk, maar betekent niet dat het Uwv gehouden zou zijn af te zien van de dwingend voorgeschreven wijze van inkomstenverrekening.
4.6.
Wat in 4.3 tot en met 4.5 is overwogen leidt tot de conclusie dat het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 ongegrond is.
5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 501,- in beroep en op € 1.002,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 18 november 2015 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 28 augustus 2018 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 1.503,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het door hem in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 169,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) R.P.W. Jongbloed

KS