ECLI:NL:CRVB:2018:3961

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
17/802 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die zich op 23 september 2014 ziek had gemeld, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet en later ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 23 oktober 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.

De Raad heeft vastgesteld dat er een zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden, waarbij de verzekeringsartsen de klachten van appellante zowel lichamelijk als psychisch hebben beoordeeld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek niet onzorgvuldig was en dat de arbeidskundige grondslag van het besluit van het Uwv juist was. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar gezondheidstoestand was verslechterd en dat zij niet in staat was de geselecteerde functies te vervullen. De Raad heeft echter geconcludeerd dat appellante geen nieuwe medische gegevens had ingebracht die tot een ander oordeel konden leiden.

De Raad heeft de argumenten van appellante verworpen en bevestigd dat zij geschikt was voor de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

17.802 ZW

Datum uitspraak:12 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
21 december 2016, 16/3197 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Nadien heeft I. Lupi zich als gemachtigde gesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde heeft aanvullende gronden ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2018. Namens appellante
is gemachtigde Lupi verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als inpakker voor 20 uur per week. Op 23 september 2014 heeft zij zich ziek gemeld met diverse lichamelijke klachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Nadien heeft appellante ook psychische klachten gemeld. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 21 juli 2015 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 juli 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog het volledige volledige maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 15 september 2015 vastgesteld dat appellante met ingang van 23 oktober 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
5 april 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het medisch onderzoek onzorgvuldig of onjuist te achten. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onjuist te achten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante, kort samengevat, aangevoerd dat zij medisch niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen en dat haar gezondheidstoestand is verslechterd. Appellante heeft de Raad verzocht alsnog een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Voorts heeft appellante naar voren gebracht dat, behoudens de functie van textielproductiemedewerker, de geselecteerde functies niet op de Nederlandse arbeidsmarkt voorkomen. Over de functie van textielproductiemedewerker heeft appellante nog aangevoerd dat zij geen vakopleiding textiel heeft gevolgd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Er is sprake geweest van een zorgvuldig verricht medisch onderzoek. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv blijkt dat het dossier is bestudeerd, dat appellante zowel lichamelijk als psychisch is onderzocht en dat aandacht is besteed aan alle klachten van appellante. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de in bezwaar overgelegde informatie van de huisarts, waaronder informatie van de orthopeed en de fysiotherapeut en de voorgeschreven medicatie, meegewogen bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellante en daarover op inzichtelijke wijze gerapporteerd. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de rapporten van de verzekeringsartsen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Appellante heeft in hoger beroep geen nadere medische gegevens ingebracht die tot een ander oordeel kunnen leiden en ook overigens onvoldoende aannemelijk gemaakt dat haar klachten op de datum in geding, 23 oktober 2015, dusdanig ernstig waren dat deze tot het aannemen van verdergaande beperkingen hadden moeten leiden dan weergegeven in de FML van 21 juli 2015. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat onvoldoende rekening is gehouden met de pijnklachten van appellante en de duizelingen. Behoudens slijtage aan de knieën en rug, heeft de behandelend sector geen afwijkingen gevonden voor de diverse pijnklachten van appellante. Het verzoek van appellante om een onafhankelijke deskundige te benoemen wordt afgewezen. De noodzakelijke twijfel om tot het benoemen van een deskundige over te gaan ontbreekt.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat appellante geschikt is te achten voor de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 30 september 2016, in samenhang met de toelichting van de arbeidsdeskundige op de signaleringen in het Resultaat functiebeoordeling van 31 maart 2016, afdoende gemotiveerd dat appellante de functies van productiemedewerker industrie
(SBC-code 111180), inpakker (SBC-code 111190) en textielproductenmaker
(SBC-code 111160) met inachtneming van de beperkingen als neergelegd in de FML van 21 juli 2015 kan vervullen. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met juistheid vastgesteld dat appellante ten tijde van belang meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
4.5.
Het betoog van appellante dat een aantal van de geselecteerde functies niet op de Nederlandse arbeidsmarkt voorkomt en dat zij wat betreft de functie van textielproductiemedewerker niet aan de gestelde opleidingseis voldoet, slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt in beginsel uitgegaan van de juistheid van de aan het CBBS ontleende gegevens. Uit de arbeidsmogelijkhedenlijst van 10 september 2015 blijkt dat de betreffende functies voldoende actueel waren, zodat het er voor moet worden gehouden dat zij op dat moment ook feitelijk in de beschreven vorm voorkwamen op de arbeidsmarkt. Uit de arbeidsmogelijkhedenlijst komt ook naar voren dat appellante aan het gevraagde opleidingsniveau voldoet en dat er in de functie van textielproductiemedewerker geen bijzondere opleidingseis wordt gesteld. Appellante wordt daarom niet gevolgd in haar betoog dat zij voor de functie van textielproductiemedewerker niet aan de gestelde opleidingseis voldoet.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins als voorzitter, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
12 december 2018.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) W.M. Swinkels
md