ECLI:NL:CRVB:2018:4097
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van individuele inkomenstoeslag wegens geen langdurig laag inkomen en niet terugbetaalde bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante had een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag, welke door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellante niet gedurende de referteperiode van vijf jaar een laag inkomen had. Het college had vastgesteld dat appellante in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 oktober 2013 een hoger inkomen had dan de geldende bijstandsnorm, mede door niet gemelde inkomsten uit nabestaandenpensioen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen de afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het college niet voldoende had gemotiveerd dat er geen sprake was van een langdurig laag inkomen en dat er geen beoordeling had plaatsgevonden van haar zicht op inkomensverbetering, mede gezien haar medische situatie. Tevens had appellante een beroep gedaan op de hardheidsclausule van de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Rotterdam.
De Raad oordeelde dat het aan appellante was om aannemelijk te maken dat zij voldeed aan de vereisten voor de individuele inkomenstoeslag. De Raad bevestigde dat het college terecht had vastgesteld dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor de toeslag, omdat zij in de referteperiode een hoger inkomen had dan de bijstandsnorm. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de hardheidsclausule toe te passen en dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.