ECLI:NL:CRVB:2018:4101
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van individuele inkomenstoeslag op basis van referteperiode en inkomenscriteria
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die haar beroep tegen de afwijzing van haar aanvraag om een individuele inkomenstoeslag ongegrond verklaarde. De aanvraag was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, omdat appellante niet in de gehele referteperiode van vijf jaar voorafgaand aan 1 januari 2016 een laag inkomen had. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 13 december 2018 uitspraak gedaan in deze zaak.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante in de jaren 2011 en 2012 een belastbaar loon had dat ruim boven het wettelijk minimum voor gehuwden lag. Appellante voerde aan dat de referteperiode van vijf jaar te lang was en dat het onredelijk was dat het college het inkomen van haar ex-partner had meegeteld, terwijl de relatie in 2012 was beëindigd. Daarnaast stelde zij dat het college had verzuimd te beoordelen of er zicht was op inkomensverbetering, mede gezien haar medische situatie.
De Raad oordeelde dat de referteperiode zoals vastgelegd in de Verordening niet onrechtmatig was en dat het aan appellante was om aan te tonen dat zij voldeed aan de voorwaarden voor de individuele inkomenstoeslag. De Raad bevestigde dat het college terecht had geoordeeld dat appellante niet langdurig een laag inkomen had en dat er geen feiten waren aangevoerd die de toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.