ECLI:NL:CRVB:2018:4155
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.S. van der Kolk
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- R.B. Kleiss
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake uitkering op grond van de Wet WIA en ZW met betrekking tot medische beoordeling en besluitvorming door het Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellante, die als pedagogisch medewerker werkzaam was, heeft zich op 14 februari 2013 ziek gemeld. Het Uwv heeft vastgesteld dat zij na de voorgeschreven wachttijd met ingang van 12 februari 2015 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante heeft vervolgens een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen en zich opnieuw ziek gemeld met toegenomen klachten. Het Uwv heeft haar per 19 juni 2015 geschikt geacht voor het vervullen van bepaalde functies, maar heeft haar ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het bestreden besluit berust op een onjuiste medische en arbeidskundige grondslag en dat haar beperkingen zijn onderschat. De Raad voor de Rechtspraak heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om een deskundige in te schakelen. De Raad heeft vastgesteld dat de medische beoordeling door het Uwv niet in twijfel wordt getrokken en dat appellante geschikt is voor de eerder geduide functies. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. Er zijn geen proceskosten toegewezen.