ECLI:NL:CRVB:2018:4217

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
16/7210 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit inzake gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 oktober 2016. De zaak betreft de vraag of er sprake was van een gezamenlijke huishouding tussen appellante en haar inwoner in de periode van 1 februari 2015 tot en met 26 maart 2015. De Centrale Raad heeft geoordeeld dat er geen wederzijdse zorg is vastgesteld, wat essentieel is voor de erkenning van een gezamenlijke huishouding. De Raad heeft vastgesteld dat hoewel appellante zorg heeft gedragen voor haar inwoner, de inwoner niet op zijn beurt zorg heeft geboden aan appellante. De enige zorg die de inwoner heeft getoond, was het lenen van zijn auto door appellante, wat niet voldoende is om te spreken van wederzijdse zorg. Hierdoor heeft het college niet kunnen aantonen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad heeft het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Bosch vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard. Tevens is het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante. De proceskosten zijn vergoed en het griffierecht is vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

16.7210 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 oktober 2016, 16/292 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Bosch (college)
Datum uitspraak: 11 december 2018
Zitting hebben: P.W. van Straalen als voorzitter en J.L. Boxum en C. van Viegen als leden.
Griffier: S.A. de Graaff
Namens appellante is verschenen mr. J.M.C. van Gorkum, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M.A Leijtens en S. Wubbels.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit op bezwaar van 21 januari 2016;
- geeft het college opdracht een nieuw besluit op het bezwaar tegen het besluit van
26 maart 2015 te nemen en bepaalt dat tegen het nieuw te nemen besluit rechtstreeks beroep
kan worden ingesteld bij de Raad;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep (in
totaal € 2.004,-) en tot vergoeding van het griffierecht in beroep en hoger beroep
(in totaal € 170,-).
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om de vraag of sprake was van een gezamenlijke huishouding in de periode van 1 februari 2015 tot en met 26 maart 2015. In geschil is of sprake was van wederzijdse zorg in die periode. Uit de stukken en wat ter zitting naar voren is gekomen, blijkt wel van zorg van appellante voor haar inwoner, maar niet andersom. De zorg van de inwoner voor appellante hield niet meer in dan dat appellante eenmaal diens auto heeft mogen lenen. Dat is onvoldoende voor het aannemen van wederzijdse zorg.
Hiermee heeft het college de wederzijdse zorg niet aannemelijk gemaakt, waardoor niet gesproken kan worden van een gezamenlijke huishouding. De Raad komt gelet daarop niet toe aan de vraag of de verhouding tussen appellante en haar inwoner die van een zakelijke, commerciële verhouding overstijgt. Omdat de Raad de zaak niet zelf kan afdoen, zal het college een nieuw besluit op het bezwaar moeten nemen.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) S.A. de Graaff (getekend) P.W. van Straalen
md