ECLI:NL:CRVB:2018:4217
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van besluit inzake gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 17 oktober 2016. De zaak betreft de vraag of er sprake was van een gezamenlijke huishouding tussen appellante en haar inwoner in de periode van 1 februari 2015 tot en met 26 maart 2015. De Centrale Raad heeft geoordeeld dat er geen wederzijdse zorg is vastgesteld, wat essentieel is voor de erkenning van een gezamenlijke huishouding. De Raad heeft vastgesteld dat hoewel appellante zorg heeft gedragen voor haar inwoner, de inwoner niet op zijn beurt zorg heeft geboden aan appellante. De enige zorg die de inwoner heeft getoond, was het lenen van zijn auto door appellante, wat niet voldoende is om te spreken van wederzijdse zorg. Hierdoor heeft het college niet kunnen aantonen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad heeft het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Bosch vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard. Tevens is het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante. De proceskosten zijn vergoed en het griffierecht is vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.