ECLI:NL:CRVB:2018:4301

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
10 januari 2019
Zaaknummer
16/4257 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling arbeidsongeschiktheid en medische grondslag in WIA-zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv met betrekking tot haar arbeidsongeschiktheid. Appellante, die als verpleegkundige werkte, meldde zich op 10 augustus 2011 ziek met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv had haar eerder een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar na herbeoordeling op basis van meldingen van verslechtering van haar gezondheid, werd haar arbeidsongeschiktheidspercentage verlaagd. Appellante betwistte deze verlaging en voerde aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat haar klachten niet serieus waren genomen. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv altijd een herbeoordeling mag uitvoeren en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling door het Uwv. De artsen hadden zorgvuldig onderzoek verricht en alle relevante informatie in hun beoordeling betrokken. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die haar standpunt onderbouwden. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies passend waren en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De uitspraak werd gedaan op 20 december 2018.

Uitspraak

16.4257 WIA

Datum uitspraak: 20 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
9 mei 2016, 15/2515 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.T.J.G. Osse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. I.L. Ortelee, opvolgend gemachtigde van appellante. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk. Het onderzoek ter zitting is geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen te reageren op een brief van appellante met aanvullende gronden en een medisch rapport.
Het Uwv heeft een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 juli 2018 ingezonden.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als verpleegkundige en heeft zich op 10 augustus 2011 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, appellante met ingang van 1 november 2013 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld 67,70%. Deze uitkering is toegekend tot 1 januari 2015.
1.2.
Op 24 november 2013 en 16 mei 2014 heeft appellante zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. In verband hiermee zijn medische onderzoeken verricht door een bedrijfsarts en is een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 juli 2014 opgesteld, geldig vanaf 22 juli 2014. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige vastgesteld dat appellante niet geschikt is voor haar eigen werk, maar nog wel voor een viertal geselecteerde functies. Op basis van drie van deze functies heeft de arbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 51,21%. Bij besluit van 29 augustus 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat de loongerelateerde WGA-uitkering per 1 januari 2015 eindigt en dat appellante vanaf die datum recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 51,21%. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, nadat informatie van de behandelend sector is betrokken en meegewogen, aanleiding gezien de belastbaarheid zoals weergegeven in de FML van 31 juli 2014 aan te passen in een FML van 13 februari 2015. Aansluitend heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op basis van de verdiensten in geselecteerde functies vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid 58,02% bedraagt. Bij besluit van 27 maart 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 augustus 2014 gegrond verklaard en vastgesteld dat per 1 januari 2015 de mate van arbeidsongeschiktheid, die ten grondslag ligt aan de loonaanvullingsuitkering, 58,02% bedraagt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig geacht. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de medische rapporten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om de artsen van het Uwv niet te volgen in de door hen vastgestelde belastbaarheid van appellante. De rechtbank heeft overwogen dat appellante haar stelling dat zij meer beperkt is dan aangenomen niet heeft onderbouwd met nieuwe medische gegevens. Aan hoe appellante zelf haar klachten en belastbaarheid ervaart, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen. Omdat in de medische informatie geen aanwijzingen naar voren komen die het standpunt van appellante onderschrijven, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het benoemen van een deskundige. Tot slot heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met de geschiktheid van de voor appellante geselecteerde functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij meer arbeidsongeschikt is dan het Uwv heeft aangenomen en aangevoerd dat haar arbeidsongeschiktheidspercentage per
1 januari 2015 ongewijzigd had moeten worden vastgesteld op 67,1% (lees: 67,7%) of hoger. Het Uwv had naar aanleiding van de meldingen van appellante dat haar gezondheidssituatie was verslechterd geen lager arbeidsongeschiktheidspercentage mogen vaststellen, en heeft daarmee in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel gehandeld. Het medisch onderzoek is onzorgvuldig verricht omdat er geen uitgebreid lichamelijk en psychisch onderzoek is verricht. De verzekeringsartsen hebben de beperkingen vastgesteld op basis van aannames en veronderstellingen. Haar klachten zijn erkend noch serieus genomen. Appellante is als gevolg van haar voet- en stuitproblematiek meer beperkt voor zitten en lopen. Deze klachten met haar overige aandoeningen, onder meer de schouder-, elleboog- en handklachten en haar psychische klachten, maken dat zij niet gedurende acht uur werkzaam kan zijn. Omdat zij per dag meerdere rustmomenten neemt dient er een urenbeperking te worden vastgesteld. Appellante heeft puntsgewijs de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen in de FML bestreden en uiteengezet waarom zij zich daarop meer beperkt acht.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het betoog dat de meldingen van appellante dat haar gezondheidstoestand was verslechterd niet hadden mogen leiden tot een vaststelling van een lager arbeidsongeschiktheidspercentage slaagt niet, omdat het Uwv altijd een herbeoordeling mag uitvoeren. In het voorliggende geval zijn de aanspraken op WIA-uitkering van appellante na het beëindigen van de loongerelateerde WGA-uitkering van appellante beoordeeld. De rechtszekerheid staat daaraan niet in de weg.
4.2.
Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit wordt geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank heeft gegeven. De artsen van het Uwv hebben een zorgvuldig onderzoek verricht. Deze artsen hebben appellante zelf onderzocht, alle beschikbare informatie uit de behandelend sector in hun beoordeling betrokken, bij hun beoordeling kenbaar kennis genomen van alle klachten van appellante en de vastgestelde beperkingen inzichtelijk gemotiveerd. Ook heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. Bij rapport van 13 februari 2015, aangevuld in beroep bij rapport van 11 juni 2015, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en ingaand op de door appellante aangevoerde gronden en de overgelegde medische informatie, overtuigend toegelicht dat met de beperkingen in de FML van 13 februari 2015 voldoende rekening is gehouden met de psychische en fysieke klachten. De rechtbank heeft daarbij terecht overwogen dat in het dossier geen medische informatie is te vinden die het standpunt en het gevoel van appellante onderbouwen dat haar dagelijkse realiteit door het Uwv is miskend.
4.3.
Het door appellante in hoger beroep overgelegde medische rapport leidt niet tot een ander oordeel.
4.3.1
Dit rapport, ingebracht op 20 november 2017 in het kader van een letselschadezaak, is opgesteld door orthopedisch chirurg/medisch adviseur P.J.H. Klop. In dit rapport is een overzicht gegeven van medische informatie van de behandelend sector en is vermeld dat appellante als gevolg van een val op haar uitgestrekte rechterarm op 23 juli 2010 schouderklachten rechts heeft. Een en ander wordt gecompliceerd door een bekende, algehele gewrichtslaxiteit. De orthopedisch chirurg heeft verder onderzoek noodzakelijk geacht naar de vragen in hoeverre er pre-existente schouderklachten waren en in hoeverre er voor het ongeval al mentale klachten waren. Ook is geconcludeerd dat een orthopedische expertise in gang kan worden gezet.
4.3.2
In zijn rapport van 31 juli 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat het rapport van Klop geen nieuwe medische informatie bevat over de datum 1 januari 2015. De schouderklachten, -operatie en gewrichtslaxiteit waren bekend. Uit de in het rapport van Klop genoemde informatie van een orthopedisch chirurg uit 2015 komt naar voren, dat appellante belastingafhankelijke rechter schouderklachten ervaart, dat er sprake is van instabiliteit van de rechter schouder en dat de rechter schouderfuncties goed zijn. Appellante wordt geadviseerd te oefenen. Deze klachten zijn bij de beoordeling erkend en betrokken bij het opstellen van de FML van 13 februari 2015. In deze FML zijn beperkingen opgenomen voor werken met toetsenbord en muis, schroefbewegingen met hand en arm, frequent reiken tijdens het werk, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent zware lasten hanteren tijdens het werk, klimmen en boven schouderhoogte actief zijn. De ingebrachte medische informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gegeven het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
4.3.3.
Er is geen aanleiding deze onderbouwde overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten. Appellante heeft in hoger beroep ook verder geen medische informatie overgelegd die aanknopingspunten biedt te twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid.
4.4.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn.
4.5.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en D. Hardonk-Prins en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2018.
(getekend) E. Dijt
(getekend) P. Boer
md