ECLI:NL:CRVB:2018:48

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 januari 2018
Publicatiedatum
8 januari 2018
Zaaknummer
16/1463 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na medische beoordeling en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 17 maart 2014 ziek meldde met visusklachten na een val, had aanvankelijk recht op ziekengeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde echter na een eerstejaars ZW-beoordeling dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 18 oktober 2015. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep heeft de medische beoordeling van het Uwv onderschreven. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellant meer beperkingen had dan eerder was aangenomen, maar na een herbeoordeling op 7 september 2015 concludeerde de arts dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct was en dat appellant geschikt was voor de geselecteerde functies. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de ZW-uitkering van appellant met ingang van 18 oktober 2015 terecht had beëindigd. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de geschiktheid voor arbeid. De Raad concludeert dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is en dat appellant in staat is om ten minste 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat de beëindiging van de ZW-uitkering rechtvaardigt.

Uitspraak

16/1463 ZW
Datum uitspraak: 3 januari 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 25 februari 2016, 15/2481 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.M.H. Geubbels hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Geubbels. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als chef werkplaats en magazijn bij een autobedrijf. Op 17 maart 2014 heeft hij zich ziek gemeld met visusklachten na een val. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 25 februari 2015 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 februari 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten en vervolgens een zestal functies geselecteerd. Vervolgens heeft zij op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 72,62% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 10 maart 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 17 april 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
In bezwaar is de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 3 augustus 2015 tot de conclusie gekomen dat appellant meer beperkingen heeft dan in de FML van
25 februari 2015 zijn vastgelegd. Op 3 augustus 2015 heeft deze arts de FML aangepast. Mede op basis van de aangepaste FML is de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 4 augustus 2015 tot de conclusie gekomen dat een viertal voor appellant geselecteerde functies niet geschikt is voor appellant. Hij heeft nieuwe functies geselecteerd en op basis van drie functies heeft hij berekend dat appellant nog 69,92% van zijn maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Bij besluit van 4 augustus 2015 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 maart 2015 gegrond verklaard en dat besluit herroepen. Voorts is bij dit besluit bepaald dat appellant tot
6 september 2015 recht heeft op een ZW-uitkering. Daarnaast is hem een vergoeding in de kosten van bezwaar toegekend.
2.1.
Nadat appellant tegen bestreden besluit 1 beroep had ingesteld, heeft hij bij het Uwv gemeld dat zijn gezondheidssituatie is gewijzigd. Naar aanleiding van deze melding heeft een verzekeringsarts, nadat hij appellant had gezien op zijn spreekuur, op 7 september 2015 de FML nogmaals aangepast. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige deels nieuwe functies geselecteerd en heeft zij op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant 79,48% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Bij een nieuwe beslissing op bezwaar van 17 september 2015 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 18 oktober 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. Nadien heeft het Uwv in beroep nog nadere rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van respectievelijk 10 november 2015 en 17 december 2015 ingebracht.
3. De rechtbank heeft bestreden besluit 2 met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de procedure betrokken. De rechtbank heeft het beroep van appellant, voor zover dat is gericht tegen bestreden besluit 1, niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant geen belang meer heeft bij een beoordeling van dit besluit. Voorts heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 10 november 2015 ingenomen standpunt dat er geen aanleiding is de op
7 september 2015 vastgestelde FML aan te passen. Uit de beschikbare medische informatie blijkt niet dat in deze FML de psychische beperkingen van appellant zijn onderschat. Daarbij is in aanmerking genomen dat rekening is gehouden met de bevindingen van de neuropsycholoog J. Vandermeulen, zoals die zijn neergelegd in zijn rapport van 8 juli 2015. Evenmin is gebleken dat de beperkingen als gevolg van de visusklachten zijn onderschat. Uit de beschikbare informatie van de oogarts blijkt niet dat verdergaande beperkingen hadden moeten worden vastgesteld. Tijdens de behandeling ter zitting heeft appellant weliswaar gesteld dat hij van dichtbij wazig en van veraf dubbel ziet, maar deze stellingen zijn niet voorzien van enige objectieve medische onderbouwing. Voor het laten verrichten van een neuropsychologisch onderzoek is geen aanleiding, omdat geen twijfel is gerezen over de medische situatie van appellant. Evenmin is gebleken dat de belasting in de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt. Op grond van het vorenstaande is geconcludeerd dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant met ingang van 18 oktober 2015 in staat is om tenminste 65% van het maatmaninkomen te verdienen. Daarom is het recht op ziekengeld met ingang van die datum terecht beëindigd. Het beroep tegen bestreden besluit 2 is dan ook ongegrond verklaard.
4.1.
Tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld, voor zover daarbij zijn bezwaar tegen bestreden besluit 2 ongegrond is verklaard. Daarbij heeft hij gesteld dat hij met name als gevolg van zijn visusklachten meer beperkingen heeft. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft hij nadere medische informatie overgelegd. Voorts heeft hij gesteld dat hij niet geschikt is voor de geselecteerde functies.
4.2.
Het Uwv heeft een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 juni 2016 ingebracht en heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
5.2.
Nadat appellant in beroep had gemeld dat zijn medische situatie was gewijzigd, is appellant op het spreekuur onderzocht door een verzekeringsarts en heeft deze arts op
7 september 2015 de eerder vastgestelde FML aangepast. Op de daarna door appellant, zowel in beroep als in hoger beroep, ingebrachte medische informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd met rapporten van 10 november 2015 en 6 juni 2016. Daarmee is een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de medische situatie van appellant ten tijde hier in geding. Het oordeel van de rechtbank dat de op 7 september 2015 vastgestelde FML juist is, wordt eveneens onderschreven. De overwegingen in de aangevallen uitspraak die de rechtbank tot deze conclusie hebben gebracht worden geheel onderschreven. De door appellant in hoger beroep overgelegde medische informatie kan niet tot een ander oordeel leiden. Daarvoor wordt verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 juni 2016 waarin zij uitvoerig is ingegaan op deze informatie en waarin zij in voldoende mate heeft uiteengezet dat deze informatie geen aanleiding vormt om meer beperkingen aan te nemen. Het vorenstaande betekent dat de medische grondslag van bestreden besluit 2 op een deugdelijke medische grondslag berust.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank dat appellant, uitgaande van de belastbaarheid zoals is vastgesteld in de FML van 7 september 2015, in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de aan bestreden besluit 2 ten grondslag gelegde functies van operator chemische en kunststofverwerkende industrie (SBC-code 271122), magazijnmedewerker
(SBC-code 315020) en productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie
(eenvoudige machines bedienen: SBC-code 111172) wordt eveneens onderschreven. Daarvoor wordt verwezen naar de rapporten van de arbeidsdeskundige en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van respectievelijk 15 september 2015 en 17 december 2015, waarin de signaleringen met betrekking tot de belastende factoren in de functies voldoende inzichtelijk en overtuigend zijn toegelicht.
5.4.
Op grond van de overwegingen 5.1 tot en met 5.3 wordt vastgesteld dat het Uwv de
ZW-uitkering terecht met ingang van 18 oktober 2015 heeft beëindigd. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2018.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M.A.A. Traousis

KS