ECLI:NL:CRVB:2018:48
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na medische beoordeling en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 17 maart 2014 ziek meldde met visusklachten na een val, had aanvankelijk recht op ziekengeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde echter na een eerstejaars ZW-beoordeling dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 18 oktober 2015. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep heeft de medische beoordeling van het Uwv onderschreven. De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellant meer beperkingen had dan eerder was aangenomen, maar na een herbeoordeling op 7 september 2015 concludeerde de arts dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct was en dat appellant geschikt was voor de geselecteerde functies. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de ZW-uitkering van appellant met ingang van 18 oktober 2015 terecht had beëindigd. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de geschiktheid voor arbeid. De Raad concludeert dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is en dat appellant in staat is om ten minste 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat de beëindiging van de ZW-uitkering rechtvaardigt.