Uitspraak
16.2462 AOR
OVERWEGINGEN
.De tevens gevraagde vergoeding voor huishoudelijke hulp is afgewezen. Het tegen het besluit van 23 juli 2013 gemaakte bezwaar is bij besluit van 7 april 2014 ongegrond verklaard.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 maart 2018 uitspraak gedaan in het geding tussen appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, alsook de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid). Appellant, geboren in 1941, had in september 2012 verzocht om toekenningen op grond van de Algemene oorlogsongevallenregeling (AOR). In eerdere besluiten was vastgesteld dat appellant recht had op een invaliditeitsuitkering, maar de vergoeding voor huishoudelijke hulp was afgewezen. Na een hernieuwde aanvraag in 2014 werd appellant alsnog in aanmerking gebracht voor een vergoeding van huishoudelijke hulp, maar deze werd niet uitbetaald omdat hij ook een vergoeding ontving op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
In oktober 2015 werd er echter onterecht een bedrag van € 4.475,50 aan appellant uitbetaald voor huishoudelijke hulp. De Raad heeft geoordeeld dat de terugvordering van dit bedrag terecht was, omdat de AOR geen recht gaf op een dubbele vergoeding. Het bezwaar van appellant tegen de ingangsdatum van de vergoeding voor huishoudelijke hulp werd niet-ontvankelijk verklaard. De Raad oordeelde verder dat de redelijke termijn voor de procedure was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 500,- aan appellant. De proceskosten werden begroot op € 250,50, die ook door de Staat der Nederlanden moesten worden vergoed.
De uitspraak benadrukt de regels omtrent de terugvordering van onverschuldigde betalingen en de toepassing van de AOR in combinatie met andere vergoedingen.