ECLI:NL:CRVB:2018:689

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 maart 2018
Publicatiedatum
9 maart 2018
Zaaknummer
15/1146 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening arbeidsongeschiktheid en medische grondslag in WIA-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over haar arbeidsongeschiktheid. De uitspraak volgt op een eerdere tussenuitspraak waarin de Raad oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet deugdelijk was. De Raad heeft de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) aangepast, waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellante per 1 januari 2012 is vastgesteld op 75,83%. De Raad heeft het Uwv opgedragen om de FML te wijzigen in overeenstemming met de bevindingen van psychiater H.S.R. Witte, die had geconstateerd dat appellante beperkingen vertoont in het vasthouden en verdelen van aandacht, evenals in het herinneren. Na aanpassing van de FML door verzekeringsarts R.M. de Vink, heeft de Raad geoordeeld dat de aanpassingen voldoende zijn en dat de medische grondslag nu wel deugdelijk is gemotiveerd. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 26 september 2012 te herroepen. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.127,53 bedragen.

Uitspraak

15.1146 WIA, 15/1179 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
7 januari 2015, 13/1343 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 8 maart 2018
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 6 oktober 2017 een tussenuitspraak gedaan (ECLI:NL:CRVB:2017:3418).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv bij brief van 24 oktober 2017 stukken toegezonden, waarop mr. P.B.Ph.M. Bogaers, advocaat, namens appellante een zienswijze heeft gegeven bij brieven van 8 en 21 november 2017.
Vervolgens heeft het Uwv nadere stukken ingediend en nogmaals op het standpunt van appellante gereageerd.
De meervoudige kamer heeft de zaak voor verdere behandeling verwezen naar een enkelvoudige kamer. Vervolgens is, nadat de Raad met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 21 van de Beroepswet, heeft bepaald dat het nadere onderzoek ter zitting achterwege blijft, het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Voor een uitgebreid overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de tussenuitspraak.
2.1.
In de tussenuitspraak is geoordeeld dat het besluit van 7 februari 2013 (bestreden besluit) niet berust op een deugdelijke medische grondslag. De Raad heeft de conclusie van de door de Raad benoemde deskundige L. Greveling-Fockens met betrekking tot de urenbeperking gevolgd. Met betrekking tot de cognitieve beperkingen heeft de Raad geoordeeld dat de deskundige onvoldoende heeft toegelicht waarom zij psychiater H.S.R. Witte niet heeft gevolgd in zijn conclusie dat appellante beperkingen heeft in het vasthouden van de aandacht, het verdelen van de aandacht en in het herinneren. De Raad heeft verwezen naar een brief van 14 april 2017, waarin psychiater Witte nader heeft toegelicht dat hij bij zijn onderzoek afwijkingen in het kortetermijngeheugen en de aandachtsconcentratie heeft opgemerkt en dat deze functies niet ongestoord bleken. Het Uwv is opgedragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 oktober 2016 te wijzigen in overeenstemming met de bevindingen en conclusies van psychiater Witte met betrekking tot de cognitieve beperkingen van appellante. De Raad heeft geoordeeld dat appellante aanvullend beperkt dient te worden geacht op de beoordelingspunten 1.1, 1.2 en 1.3 en dat zo nodig op basis van de aldus aangepaste FML een arbeidskundig onderzoek dient plaats te vinden.
2.2.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep
R.M. de Vink op 19 oktober 2017 de FML aangepast. Daarbij heeft deze verzekeringsarts appellante beperkt geacht ten aanzien van vasthouden van de aandacht (beoordelingspunt 1.1), verdelen van de aandacht (beoordelingspunt 1.2) en herinneren (beoordelingspunt 1.3.). In de toelichting bij de beoordelingspunten 1.1 en 1.2 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat appellante op deze punten licht beperkt is en dat deze beperking niet geldt voor eenvoudige taken of handelingen. Bij beoordelingspunt 1.3 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat dit eveneens een lichte beperking betreft, dat appellante vooral moeite heeft met het kortetermijngeheugen en dat appellante niet geschikt is voor functies die hier een belangrijk beroep op doen. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 24 oktober 2017 vastgesteld dat appellante op basis van de FML van
19 oktober 2017 nog steeds geschikt is voor de geselecteerde functies productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), inpakker (Sbc-code 111190) en samensteller kunststof en rubberproducten (Sbc-code 271130). Daarbij heeft deze arbeidsdeskundige in overweging genomen dat het in deze functies gaat om eenvoudige taken en handelingen. Verder wordt in deze functies nauwelijks een beroep gedaan op het kortetermijngeheugen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 1 januari 2012 75,83% blijft.
2.3.
Appellante heeft gesteld dat het Uwv met de aangepaste FML van 19 oktober 2017 niet heeft voldaan aan de opdracht die de Raad in de tussenuitspraak heeft gegeven. Appellante stelt dat verzekeringsarts bezwaar en beroep De Vink haar ten onrechte niet zelf heeft gezien en dat deze verzekeringsarts de aanvullende beperkingen ten onrechte als licht heeft aangeduid. Appellante heeft gewezen op de combinatie van haar concentratie- en geheugenproblemen en de vermoeidheid. Zij is van mening dat zij eenvoudige taken met een repeterend karakter niet kan verrichten en dat zij niet in staat is een soldeerbout te hanteren. Verder heeft appellante bij brief van 21 november 2017 een commentaar van
17 november 2017 van psychiater Witte overgelegd. Psychiater Witte meldt dat er geen nieuwe psychiatrische gezichtspunten zijn en dat de vertaling van de pathologie naar de beperkingen in de FML buiten zijn competentie valt.
2.4.
Het Uwv heeft gereageerd met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 november 2017.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Het Uwv heeft met de onder 2.2 vermelde rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldaan aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht.
3.2.
Vooropgesteld wordt dat verzekeringsarts bezwaar en beroep De Vink niet gehouden was om appellante te onderzoeken teneinde te kunnen voldoen aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht. In de aangepaste FML van 19 oktober 2017 zijn op de beoordelingspunten 1.1, 1.2 en 1.3 beperkingen aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 19 oktober 2017 nader toegelicht dat, gelet op de bevindingen en conclusies van psychiater Witte, hooguit lichte beperkingen kunnen worden aangenomen ten aanzien van het vasthouden van de aandacht (beoordelingspunt 1.1) en het verdelen van de aandacht (beoordelingspunt 1.2). De door psychiater Witte geconstateerde lichte beperkingen in het kortetermijngeheugen zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep neergelegd in een beperking op beoordelingspunt 1.3. De Raad ziet, mede gelet op de brief van psychiater Witte van 17 november 2017, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de aangepaste FML van 19 oktober 2017 niet in overeenstemming is met de bevindingen en conclusies van psychiater Witte. Dit betekent dat de medische grondslag van het bestreden besluit nu deugdelijk is gemotiveerd.
3.3.
Uitgaande van de juistheid van de aangepaste FML van 19 oktober 2017 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapporten van 6 februari 2013, 21 november 2016 en 24 oktober 2017 de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende toegelicht dat de uiteindelijk geselecteerde functies, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, terecht voor appellante in medisch opzicht als passend zijn aangemerkt. De aangepaste FML bevat geen aanknopingspunten om aan te nemen dat appellante niet over de alertheid beschikt om met een soldeerbout te werken.
3.4.
Het Uwv heeft bij het primaire besluit van 26 september 2012 vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante 71,63% bedraagt. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 26 september 2012 ongegrond verklaard. In hoger beroep is het arbeidsongeschiktheidspercentage gewijzigd. In de rapporten van 21 november 2016 en 24 oktober 2017 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 75,83%.
3.5.
Uit 3.1 tot en met 3.4 volgt dat de rechtbank het bestreden besluit terecht heeft vernietigd. De hoger beroepen slagen in zoverre niet. Uit een oogpunt van definitieve geschilbeslechting bestaat aanleiding om de door de rechtbank gegeven opdracht tot het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar te vernietigen en zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit van 26 september 2012 in zoverre te herroepen, dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 1 januari 2012 wordt vastgesteld op 75,83%.
4. Er bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.753,50 (hoger beroepschrift 1 punt, zittingen 1,5 punt, zienswijzen 1 punt, met een waarde per punt van € 501 en wegingsfactor 1). Het verzoek van appellante om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de kosten van de door appellante in hoger beroep overgelegde reactie en schriftelijke informatie van psychiater H.S.R. Witte komt tot een bedrag van in totaal € 811,50 (inclusief 21% BTW) voor toewijzing in aanmerking. Voorts dienen de kosten in verband met ingewonnen informatie bij Stichting [naam stichting] ter hoogte van € 453,75 en bij [naam klinieken] ter hoogte van € 95,18 te worden vergoed. Ten slotte komen ook de reiskosten van appellante voor het bijwonen van de zittingen in hoger beroep ter hoogte van €13,60 voor vergoeding in aanmerking. De proceskosten bedragen in totaal € 3.127,53.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen;
  • stelt de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 1 januari 2012 vast op 75,83%, herroept het besluit van 26 september 2012 in zoverre en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 7 februari 2013;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.127,53;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van €123,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2018.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

CVG