In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over haar arbeidsongeschiktheid. De uitspraak volgt op een eerdere tussenuitspraak waarin de Raad oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet deugdelijk was. De Raad heeft de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) aangepast, waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellante per 1 januari 2012 is vastgesteld op 75,83%. De Raad heeft het Uwv opgedragen om de FML te wijzigen in overeenstemming met de bevindingen van psychiater H.S.R. Witte, die had geconstateerd dat appellante beperkingen vertoont in het vasthouden en verdelen van aandacht, evenals in het herinneren. Na aanpassing van de FML door verzekeringsarts R.M. de Vink, heeft de Raad geoordeeld dat de aanpassingen voldoende zijn en dat de medische grondslag nu wel deugdelijk is gemotiveerd. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 26 september 2012 te herroepen. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.127,53 bedragen.