ECLI:NL:CRVB:2018:718
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoorplicht en de behandeling van een aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en was verzocht om aanvullende gegevens te verstrekken. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat de appellant niet alle gevraagde gegevens had ingeleverd. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om de behandeling van zijn beroep ter zitting bij te wonen, wat volgens hem in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De Raad heeft echter geoordeeld dat de appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt naar voren te brengen, zowel in de eerdere zitting als in het hoger beroep. De Raad heeft vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting tijdig was verzonden en dat de advocaat van de appellant niet tijdig om uitstel heeft gevraagd.
Daarnaast heeft de Raad de beroepsgrond van de appellant dat de hoorplicht is geschonden, verworpen. De Raad heeft geconcludeerd dat de appellant en zijn advocaat voldoende in de gelegenheid zijn gesteld om hun standpunten naar voren te brengen en dat de hoorplicht niet is geschonden. De Raad heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de aanvraag van de appellant terecht buiten behandeling is gesteld, omdat de gevraagde gegevens niet zijn ingeleverd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.