ECLI:NL:CRVB:2018:891
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.M.G. Hink
- A. Stehouwer
- M. Schoneveld
- Rechtspraak.nl
Intrekken en terugvorderen van bijstand wegens verzwegen onroerend goed in Turkije
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege het verzwegen bezit van onroerend goed in Turkije door appellanten. Appellanten ontvingen sinds 4 oktober 2012 bijstand, maar na een anonieme melding over hun eigendommen in Turkije heeft de gemeente Zaanstad een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellanten onroerend goed bezaten, wat zij niet hadden gemeld. De waarde van deze onroerende zaken werd vastgesteld op € 45.310,10, wat leidde tot de intrekking van de bijstand en de terugvordering van € 25.254,44 over een periode van bijna twee jaar.
De rechtbank Noord-Holland verklaarde het beroep van appellanten tegen het besluit van de gemeente ongegrond. In hoger beroep voerden appellanten aan dat niet al het onroerend goed aan hen toebehoorde en dat zij niet konden beschikken over de woningen en werkplaatsen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat appellanten niet voldoende bewijs hadden geleverd om hun stelling te onderbouwen. De Raad bevestigde dat de intrekking van de bijstand terecht was, omdat appellanten hun inlichtingenverplichting hadden geschonden. De Raad oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad verplicht was om de bijstand in te trekken en de kosten terug te vorderen, en dat er geen aanleiding was voor matiging van de terugvordering, ondanks de lange duur van het onderzoek.
De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenverplichting door bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet melden van relevante financiële informatie. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellanten af.