In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarbij de Centrale Raad van Beroep zich buigt over de vraag of het college van burgemeester en wethouders van Maastricht bevoegd was om de aanvraag van appellant om bijstand op grond van de Participatiewet buiten behandeling te stellen. Appellant had zich op 12 november 2015 gemeld voor bijstand en zijn aanvraag op 16 november 2015 ingediend. Het college nodigde appellant uit voor een gesprek op 14 januari 2016, maar appellant verscheen niet zonder bericht. Het college besloot de aanvraag af te wijzen op grond van schending van de inlichtingenverplichting en vorderde een eerder verstrekt voorschot terug. Appellant ging in bezwaar, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde de terugvordering.
In hoger beroep stelde appellant dat hij tijdig contact had gezocht met het college om stukken in te dienen, maar dat hem ten onrechte was meegedeeld dat hij te laat was. De Raad overweegt dat het college onvoldoende duidelijkheid heeft gegeven over de hersteltermijn en dat appellant op 14 januari 2016 de hele dag de tijd had om de gevraagde stukken in te dienen of om uitstel te vragen. De Raad concludeert dat het college niet bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat het niet op het verzoek om uitstel heeft beslist. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de aangevallen uitspraak wordt vernietigd. De Raad verklaart het beroep gegrond en draagt het college op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het college ook de kosten van rechtsbijstand aan appellant moet vergoeden.