Uitspraak
17.1045 WIA
13 januari 2017, 16/2982 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die sinds 2007 als thuishulp/schoonmaakster werkte, had zich in 2012 ziekgemeld vanwege psychische klachten. Na beëindiging van haar dienstverband bij [BV] werd zij in 2014 in aanmerking gebracht voor een Ziektewet-uitkering. In 2015 diende zij een aanvraag in voor een WIA-uitkering, maar het Uwv stelde vast dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor er geen recht op WIA-uitkering was ontstaan. Het bezwaar van appellante werd ongegrond verklaard.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond en wees haar verzoek om schadevergoeding af. Appellante stelde dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met haar beperkingen als gevolg van een angststoornis en dat er geen onafhankelijke deskundige was benoemd. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen juist waren. Appellante ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De Raad oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om aan de conclusies van de verzekeringsarts te twijfelen. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht het beroep van appellante ongegrond had verklaard en het verzoek om schadevergoeding had afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.