ECLI:NL:CRVB:2019:1331
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en medische beoordeling van appellante
Op 4 april 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 7 april 2017. De zaak betreft de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van appellante, die zich op 22 februari 2016 ziek had gemeld. Appellante ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Eerder was haar een WIA-uitkering geweigerd per 15 september 2014, een beslissing die in hoger beroep was bevestigd.
Na een bezoek aan een verzekeringsarts op 13 juni 2016, werd appellante geschikt geacht voor de functies van productiemedewerker en snackbereider. Het Uwv besloot daarop dat appellante per 20 juni 2016 geen recht meer had op ziekengeld. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij werd gesteld dat het onderzoek naar het bestreden besluit voldoende zorgvuldig was geweest.
In hoger beroep herhaalde appellante grotendeels haar eerdere argumenten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld. Appellante had voldoende gelegenheid om haar medische klachten naar voren te brengen, ook al had zij aangegeven dat taalproblemen haar belemmerden. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische stukken waren ingediend die de klachten van appellante objectief konden onderbouwen. Het verzoek om een deskundige in te schakelen werd afgewezen, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.