ECLI:NL:CRVB:2019:1359

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
19 april 2019
Zaaknummer
16/7684 WWB-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand en afwijzing langdurigheidstoeslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de Rechtbank Noord-Holland van 3 november 2016. Het betreft een terugvordering van bijstand tot een bedrag van € 23.577,17, die het gevolg is van een eerdere intrekking van bijstand. Deze intrekking is in rechte vast komen te staan na een eerdere uitspraak van de Raad op 13 juni 2017. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er dringende redenen zijn om van de terugvordering af te zien, met name de financiële gevolgen die hij ondervindt. De Raad oordeelt echter dat de door appellant aangevoerde redenen niet voldoende zijn om van terugvordering af te zien. Dringende redenen moeten namelijk leiden tot onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen, en het is aan de appellant om dit aannemelijk te maken, wat hij niet heeft gedaan. De Raad wijst erop dat financiële gevolgen van een terugvordering zich doorgaans pas voordoen bij daadwerkelijke invordering, waarbij de appellant bescherming kan inroepen van de regels over de beslagvrije voet.

Daarnaast is in deze uitspraak ook de afwijzing van de aanvraag van appellant voor een langdurigheidstoeslag over het jaar 2014 aan de orde. Het college heeft deze aanvraag afgewezen op basis van het feit dat appellant beschikte over in aanmerking te nemen vermogen, namelijk een en/of rekening met zijn moeder. Appellant heeft in hoger beroep enkel aangevoerd dat het saldo op deze rekening niet tot zijn vermogen gerekend zou moeten worden. De Raad heeft echter in een eerdere uitspraak al geoordeeld dat appellant kon beschikken over het saldo op de en/of rekening, waardoor het hoger beroep ook op dit punt niet slaagt. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling tot schadevergoeding of voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/7684 WWB-PV, 16/7685 PW-PV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van
de Rechtbank Noord-Holland van 3 november 2016, 15/4717 (aangevallen uitspraak 1) en 15/4718 (aangevallen uitspraak 2) en uitspraak op de verzoeken om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heiloo (college)
Datum uitspraak: 2 april 2019
Zitting heeft: P.W. van Straalen, als lid van de enkelvoudige kamer.
Griffier: L. Hagendijk.
Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. B.G. Diepeveen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.

Aangevallen uitspraak 1

Het gaat in deze zaak om de terugvordering van bijstand tot een bedrag van € 23.577,17. Deze terugvordering is het gevolg van een eerdere intrekking van bijstand. Die intrekking staat na uitspraak van de Raad van 13 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2147) in rechte vast.
Het geschil in hoger beroep ziet op de vraag of van terugvordering moet worden afgezien op grond van dringende redenen. Appellant heeft aangevoerd dat de dringende redenen zijn gelegen in de financiële gevolgen van de terugvordering waarmee hij levenslang wordt geconfronteerd.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Dringende redenen om van terugvordering af te zien kunnen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. Het is aan appellant om het bestaan van de gestelde dringende redenen aannemelijk te maken. Appellant is daarin niet geslaagd. Hierbij is van belang dat financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering zich in het algemeen pas voordoen indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat kader heeft appellant als schuldenaar bescherming, of kan hij die bescherming zo nodig inroepen, van de regels over de beslagvrije voet.

Aangevallen uitspraak 2

Het college heeft de aanvraag van appellant om een langdurigheidstoeslag over het jaar 2014 afgewezen. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant beschikte over in aanmerking te nemen vermogen in de vorm van een en/of rekening met zijn moeder.
Appellant heeft in hoger beroep alleen aangevoerd dat het saldo op de mede op zijn naam staande en/of rekening niet tot zijn vermogen gerekend dient te worden. In de eerder genoemde uitspraak van de Raad van 13 juni 2017 heeft de Raad al geoordeeld dat appellant kon beschikken over het saldo op de en/of rekening en dat dit tegoed een bestanddeel vormt van zijn vermogen. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt.
Voor een veroordeling tot vergoeding van schade bestaat geen aanleiding. Evenmin bestaat aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) L. Hagendijk (getekend) P.W. van Straalen