ECLI:NL:CRVB:2019:1363
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens onduidelijke woon- en leefsituatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving sinds 4 februari 2015 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Het college heeft de bijstand per 18 mei 2016 beëindigd en later, op 1 november 2016, de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat appellant niet op de opgegeven uitkeringsadressen woonachtig zou zijn geweest. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden in deze zaak onderzocht, waaronder verklaringen van de hoofdbewoners van de uitkeringsadressen. De Raad concludeert dat de verklaringen van deze getuigen voldoende bewijs leveren dat appellant niet op de opgegeven adressen woonde. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden en dat het college in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. De Raad oordeelt dat de rechtbank gemotiveerd op deze gronden is ingegaan en dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst erop dat voor een veroordeling in de proceskosten geen aanleiding bestaat. De uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier, en is openbaar uitgesproken op 2 april 2019.