ECLI:NL:CRVB:2019:1427
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake nabestaandenuitkering en rechtsgevolgen van informatieve brief
In deze zaak heeft appellante, woonachtig in Marokko, in hoger beroep beroep aangetekend tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) met betrekking tot haar aanvraag voor een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW). De aanvraag is gedaan naar aanleiding van het overlijden van haar echtgenoot in 2008. De Svb had eerder de aanvraag afgewezen omdat de echtgenoot op het moment van overlijden niet in Nederland woonachtig was. Na een herziening van het besluit in 2010, waarbij de uitkering werd toegekend, heeft de Svb in 2013 de uitkering weer ingetrokken op basis van een gewijzigde arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. Appellante heeft in 2016 opnieuw een aanvraag ingediend, maar de Svb heeft deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 2 november 2016 niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden beschouwd. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de brief van 2 november 2016 geen rechtsgevolg heeft en dus niet als besluit kan worden aangemerkt. De Raad heeft ook geconcludeerd dat de aanvraag van appellante van 10 oktober 2016 moet worden beschouwd als een herhaalde aanvraag, waarvoor geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het besluit van 25 mei 2018 ongegrond. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.