ECLI:NL:CRVB:2019:1443
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor inrichtingskosten en proceskostenveroordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 6 juli 2017. De appellant, die sinds 7 juli 2016 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor inrichtingskosten. Het bestuur, het Drechtstedenbestuur, heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er volgens hen geen bijzondere omstandigheden waren die de kosten noodzakelijk maakten. De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard en toepassing gegeven aan artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het bestuur in beroep een toereikende motivering heeft gegeven voor hun besluit.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak gedeeltelijk vernietigd, omdat de rechtbank het bestuur niet had veroordeeld in de proceskosten van de appellant. De Raad heeft geoordeeld dat de kosten van de appellant voor de inrichting van zijn woning, hoewel noodzakelijk, niet voldaan konden worden uit de bijstandsverlening, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De Raad heeft vastgesteld dat appellant had kunnen reserveren voor deze kosten en dat zijn financiële situatie, inclusief schulden, niet als bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt.
De Raad heeft het bestuur veroordeeld in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 1.536,- en heeft bepaald dat het bestuur het griffierecht van € 170,- aan de appellant moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen dat de appellant niet heeft aangetoond dat hij niet in staat was om te reserveren voor de noodzakelijke kosten van de inrichting.