ECLI:NL:CRVB:2019:1459

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2019
Publicatiedatum
1 mei 2019
Zaaknummer
16/6532 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering na medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die als pedagogisch medewerkster heeft gewerkt, is sinds september 2012 arbeidsongeschikt door lage rugklachten en stemmingsklachten. Na een periode van uitkering op basis van de Wet Arbeid en Zorg, heeft het Uwv op 19 februari 2015 besloten om haar geen WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd in bezwaar door het Uwv bevestigd. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de artsen van het Uwv de medische beperkingen van appellante correct hadden vastgesteld.

In hoger beroep heeft appellante opnieuw haar gronden aangevoerd, waarbij zij stelde dat haar beperkingen ernstiger zijn dan door het Uwv is aangenomen. Ze verwees naar informatie van haar behandelend orthopeed en andere zorgverleners. Het Uwv heeft verweer gevoerd en gevraagd om bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. De Raad oordeelde dat de GAF-score van appellante niet relevant was voor de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid en dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt waren. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de eerdere uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

16.6532 WIA

Datum uitspraak: 1 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 augustus 2016, 15/6450 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.E.R.M. Verhagen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Verhagen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.L. Clemens.
Het onderzoek is ter zitting geschorst om appellante de gelegenheid te geven om een nader stuk in te dienen. Appellante heeft dit stuk ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht op een nadere zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als pedagogisch medewerkster. Voor dat werk is zij op 24 september 2012 uitgevallen wegens lage rugklachten en stemmingsklachten. Appellante is over de periode van 15 oktober 2012 tot 4 februari 2013 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet Arbeid en Zorg (WAZO). Bij besluit van 19 februari 2015 heeft het Uwv geweigerd appellante met ingang van 12 januari 2015, na ommekomst van de wettelijke wachttijd van 104 weken, een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van
13 augustus 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat op grond van de beschikbare gegevens moet worden aangenomen dat de artsen van het Uwv bij appellante niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Uit de rapporten van de artsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door appellante gestelde klachten, waaronder de rugklachten en de psychische klachten. De informatie die appellante in beroep heeft overgelegd heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven te twijfelen aan de belastbaarheid die de artsen van het Uwv hebben aangenomen. De rechtbank heeft verder overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep er terecht op heeft gewezen dat de GAF-score een uiterst subjectieve maat is. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW1513) heeft de rechtbank overwogen dat het GAF-systeem niet bedoeld of geschikt is om beperkingen in sociaal of beroepsmatig functioneren vast te leggen. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat afdoende is gemotiveerd door de arbeidsdeskundigen van het Uwv dat de belastbaarheid van appellante in de geselecteerde functies niet wordt overschreden.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden opnieuw ingebracht. Appellante heeft aangevoerd dat uit de informatie van de behandelend sector blijkt dat zij fysiek en psychisch meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Ter onderbouwing heeft appellante verwezen naar informatie van Revant, van PsyQ en van GGZ Breburg. Appellante is van mening dat haar GAF-score iets substantieels zegt over haar psychische toestand. Verder heeft appellante aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep er ten onrechte van uit gaat dat geen sprake is van functionele orthopedische problemen, gelet op informatie van haar behandelend orthopeed waaruit blijkt dat sprake is van een bekkenscheefstand. Tot slot is appellante van mening dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor haar.
3.2.
Het Uwv heeft gevraagd om bevestiging van de aangevallen uitspraak, onder verwijzing naar de in hoger beroep ingediende nadere rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek door de artsen van het Uwv. Appellante is psychisch en lichamelijk onderzocht en de informatie van de behandelend sector is bij beoordeling betrokken.
4.2.
De rechtbank wordt ook gevolgd dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de artsen van het Uwv bij appellante te geringe beperkingen hebben vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft tot bijstelling van de door de arts van het Uwv opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Er zijn geen aanknopingspunten om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat aan klachten en belemmeringen die de behandelend orthopeed heeft beschreven in voldoende mate wordt tegemoet gekomen door de beperkingen in de FML. De artsen van het Uwv hebben verder met inachtneming van de bevindingen van hun onderzoek op navolgbare wijze rekening gehouden met de overige informatie van de behandelend sector en beperkingen aangenomen in verband met de depressieve klachten van appellante. De rechtbank heeft in dit kader met juistheid overwogen dat het GAF-systeem niet bedoeld is om daarmee beperkingen in sociaal of beroepsmatig functioneren vast te leggen, dan wel om de arbeidsongeschiktheid te beoordelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts te kennen gegeven dat een GAF-score van 25 niet aansluit bij de bevindingen uit de onderzoeken door de artsen van het Uwv en het dagverhaal van appellante rond de datum in geding uitvoerde. Er is geen aanleiding om dit naar behoren gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten. Aan de GAF-score kan daarom niet de door appellante kennelijk gewenste betekenis worden gegeven.
4.3.
Nu er geen grond is voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv is er geen aanleiding om een onafhankelijke medische deskundige te benoemen. Het verzoek van appellante wordt dan ook afgewezen.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML, is de geschiktheid van appellante voor de geselecteerde functies van productiemedewerker industrie, boekhouder/loonadministrateur en samensteller elektrotechnische apparatuur/wikkelaar afdoende gemotiveerd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapporten van 4 augustus 2015 en
16 november 2018.
4.5.
Gelet op overwegingen 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.6.
Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2019.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) M.A.A. Traousis
SSa