ECLI:NL:CRVB:2019:1516
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de belastbaarheid van appellante in het kader van WIA-uitkering en de rol van medische deskundigheid
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de belastbaarheid van appellante op 2 mei 2014 in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellante, die sinds augustus 2010 uitgevallen is door rugklachten, heeft van 2 augustus 2012 tot 2 mei 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Op 7 juni 2016 heeft zij zich met terugwerkende kracht per 1 mei 2014 arbeidsongeschikt gemeld. Het Uwv heeft na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek geconcludeerd dat de beperkingen van appellante sinds 2012 niet zijn toegenomen en heeft haar aanvraag voor een uitkering afgewezen.
De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig was. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar beperkingen en dat de positie van de verzekeringsartsen niet onpartijdig was, wat zou leiden tot een gebrek aan wapengelijkheid. Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat het Uwv de belastbaarheid van appellante op de datum in geding juist heeft vastgesteld. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat de onderzoeken door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig zijn geweest en dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een onjuiste medische beoordeling. Het verzoek van appellante om een medisch deskundige te benoemen is afgewezen, omdat er geen twijfel bestond aan de juistheid van de medische onderbouwing van het bestreden besluit.