ECLI:NL:CRVB:2019:1521

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
3 mei 2019
Zaaknummer
17/2946 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en toetsing aan het beginsel van equality of arms

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 20 januari 2014 ziek meldde met psychische klachten, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv om zijn ziekengeld per 14 augustus 2015 te beëindigen. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant stelde dat de medische beoordeling door het Uwv niet juist was en dat er sprake was van wapenongelijkheid, omdat hij niet in staat was om zelf een deskundige in te schakelen. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt te onderbouwen met medische gegevens. De Raad bevestigde dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant en dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.

Uitspraak

17.2946 ZW

Datum uitspraak: 2 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 maart 2017, 15/7793 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2019. Voor appellant is verschenen mr. Gürses. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluis.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als kok voor ongeveer 40 uur per week.
Op 20 januari 2014 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Het dienstverband
is op 30 juni 2014 beëindigd. Nadien heeft appellant ook fysieke klachten gemeld. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 16 december 2014 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 december 2014. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant meer dan 65% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 16 februari 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 17 maart 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn ziekengeld. Naar aanleiding van dat bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant gesproken tijdens een tweetal hoorzittingen en nadere informatie bij de huisarts opgevraagd. Gezien de klachten en de in bezwaar overgelegde medische informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien om verdergaande beperkingen aan te nemen en de eerder opgemaakte FML aangepast. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de gevolgen hiervan onderzocht en met inachtneming van de aangepaste FML van 25 juni 2015 een vijftal andere functies geselecteerd en op basis van de drie met de hoogste lonen berekend dat appellant onveranderd meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant is met zijn beperkingen in staat geacht de functies van samensteller elektrotechnische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en inpakker (SBC-code 111190) te vervullen. Bij besluit van 30 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard, in zoverre dat een nieuwe uitlooptermijn wordt toegepast en appellant per 14 augustus 2015 geen recht (meer) heeft op ziekengeld.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, kort samengevat, geen aanleiding gezien om het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt onzorgvuldig of onjuist te achten. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Voorts heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht niet passend zijn voor appellant.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep verzocht dat wat hij in beroep heeft gesteld als herhaald en ingelast te beschouwen. Appellant benadrukt dat in de FML onvoldoende rekening is gehouden met de bij hem aanwezige beperkingen. Appellant heeft er op gewezen dat de medische informatie niet eenduidig is en dat hij de geselecteerde functies niet kan verrichten. De rechtbank heeft ten onrechte zijn verzoek om een deskundige afgewezen. Er is een discrepantie tussen de bevindingen van de huisarts, die aangeeft dat er sprake is van een ernstige depressie, en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft volgens appellant ten onrechte de bewijslast bij hem neergelegd, terwijl het aan het Uwv is een zorgvuldig, onafhankelijk en onpartijdig rapport op te maken. Het onderzoek van het Uwv is volgens appellant niet volledig, dan wel deskundig of onpartijdig. Er is geen sprake van wapengelijkheid in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Zowel de verzekeringsarts bezwaar en beroep als de rechtbank gaan voorbij aan de diagnose ernstige depressie zonder een gespecialiseerd onderzoek. Appellant heeft verder benadrukt dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Er is volgens appellant evident sprake van ernstige vermoeidheidsklachten die passen bij zijn depressieve stoornis in combinatie met zijn lichamelijke klachten. Desgevraagd heeft appellant zijn beroep op equality of arms nog nader gemotiveerd en aangevoerd dat het hem ontbreekt aan de financiële mogelijkheden om zelf een deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft, onder overlegging van een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 mei 2017, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Ter beoordeling is of de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant per 14 augustus 2015 geen recht meer heeft op een
ZW-uitkering omdat hij op die datum, met zijn medische beperkingen, nog in staat was meer dan 65% te verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
4.3.
Het beroep van appellant spitst zich toe op de stelling dat een onafhankelijk deskundige moet worden ingeschakeld, omdat de rechter zelf niet medisch deskundig is en de artsen van het Uwv niet onpartijdig zijn. Appellant is in een ongelijke positie waardoor sprake is van wapenongelijkheid dan wel schending van equality of arms.
4.4.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) heeft de Raad geoordeeld dat de kern van het beginsel van equality of arms erin is gelegen dat slechts als er evenwicht bestaat tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen, de bestuursrechter in staat is een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. In verband met de twijfel aan de onpartijdigheid van de verzekeringsartsen van het Uwv bij de vaststelling van de voor de betrokkene in aanmerking te nemen beperkingen, moet de rechter de vraag beantwoorden of de betrokkene voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische bevindingen van de verzekeringsartsen, bijvoorbeeld door zelf medische stukken in te dienen. Indien op grond van het geheel aan gegevens wordt vastgesteld dat geen equality of arms tussen het Uwv en de betrokkene bestaat, zal de bestuursrechter moeten waarborgen dat dit evenwicht wordt hersteld.
4.5.
In de uitspraak van 30 juni 2017 heeft de Raad voorts de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Dat leidt in dit geding tot het volgende.
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming
4.6.
Het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest, wordt gedeeld. De verzekeringsarts heeft appellant gezien, kennisgenomen van het dossier en appellant zowel lichamelijk als psychisch onderzocht. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat deze het dossier eveneens heeft bestudeerd, de hoorzittingen heeft bijgewoond en dat informatie bij de huisarts is opgevraagd en meegewogen en dat daarover op inzichtelijke wijze is gerapporteerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens de FML aangepast.
Stap 2: equality of arms
4.7.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat in zijn geval niet voldaan is aan het vereiste van gelijke procespositie. Hij heeft voldoende gelegenheid gehad om zijn standpunt dat de medische beoordeling door het Uwv niet juist is, te onderbouwen met medische gegevens en tegenbewijs te leveren. Hij heeft van die gelegenheid ook gebruikgemaakt door een medicatie-overzicht, afsprakenkaarten van behandelaars, een verwijsbrief van de huisarts voor fysiotherapie en een overzicht journaalregels van de huisarts, waaronder informatie van de POH-GG uit 2016, in te zenden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, ten tijde van de procedure in bezwaar, nadere informatie bij de huisarts opgevraagd en verkregen. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog getracht nadere informatie op te vragen bij psycholoog Tok van GGZ Sensa, maar na herhaald verzoek is geen informatie verstrekt. De eigen onderzoeksbevindingen van de verzekeringsartsen en de verkregen informatie is kenbaar betrokken bij de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden van appellant. Daarmee is in dit geval voldaan aan het vereiste van een gelijke procespositie. Uit het arrest Korošec volgt niet dat de rechter uit een oogpunt van equality of arms gehouden zou zijn in een situatie als hier aan de orde, waarin de verzekeringsarts van het Uwv inzichtelijk de verkregen informatie heeft betrokken zodat deze door de rechter kan worden getoetst, een medisch deskundige te benoemen. Ook volgt uit het arrest Korošec niet dat de rechter hiertoe gehouden is als appellant, zoals namens hem ter zitting gesteld is, niet de gewenste informatie is verkregen uit de behandelend sector of financieel niet zelf een rapport van een deskundige kan inbrengen.
Stap 3: de inhoudelijke beoordeling
4.8.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Er is geen reden voor het oordeel dat met betrekking tot de psychische klachten onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. Hierbij is van belang dat rekening is gehouden met een matig ernstige depressie. In verband daarmee zijn in de FML van 25 juni 2015 zowel voor persoonlijk als sociaal functioneren, en werktijdenbeperkingen opgenomen. In verband met de lies- en schouderklachten zijn beperkingen opgenomen voor dynamische handelingen en statische houdingen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat er aanleiding bestaat voor het aannemen van meer beperkingen ten aanzien van zijn psychische klachten. De voorhanden zijnde medische informatie biedt daarvoor geen aanknopingspunten. De huisarts stelt op 24 juni 2015 dat appellant zeer depressief is en financiële problemen heeft die de klachten verergeren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is bij het vaststellen van de FML van 25 juni 2015 uitgegaan van een matig ernstige depressieve stoornis. Bij onderzoek waren de cognities intact en kon appellant de aandacht goed richten en langdurig vasthouden. Denken en spreken zijn ongestoord. Uit de door appellant in beroep overgelegde informatie van de POH-GGZ van 2016, die overigens geen betrekking heeft op de datum in geding, blijkt dat appellant voornamelijk last lijkt te hebben van psychosociale problemen en dat mogelijk sprake is van een combinatie van klachten, een angststoornis met depressie. In de rapporten van 27 oktober 2015, 14 juni 2016 en 22 mei 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de door appellant in bezwaar en beroep overgelegde informatie en op de door hem in de procedures aangevoerde gronden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd waarom de door appellant overgelegde informatie geen aanleiding geeft om tot een ander inzicht te komen over de psychische belastbaarheid en waarom er geen sprake is van geen benutbare mogelijkheden of een urenbeperking. Er bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de reacties en de vastgestelde psychische belastbaarheid van appellant. Gelet hierop is er ook geen reden om een deskundige te benoemen.
4.9.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.9 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2019.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) S.L. Alves

OS