ECLI:NL:CRVB:2019:1526
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de kostendelersnorm in het kader van bijstandsverlening en hoofdverblijf van een zoon tijdens verbouwing
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de toepassing van de kostendelersnorm in de Participatiewet (PW) en de vraag of de zoon van appellante zijn hoofdverblijf had bij zijn moeder tijdens een verbouwing van zijn eigen woning. Appellante ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande en meldde op 27 oktober 2016 dat haar zoon tijdelijk bij haar verbleef. Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht verlaagde de bijstand van appellante met ingang van 1 oktober 2016, omdat de kostendelersnorm van toepassing zou zijn. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de zoon van appellante gedurende de periode van 1 oktober 2016 tot 20 augustus 2017, dus meer dan 10 maanden, op het uitkeringsadres verbleef. De Raad oordeelde dat dit verblijf niet als tijdelijk kon worden aangemerkt, ondanks de verbouwing van de woning van de zoon. De Raad benadrukte dat de duur van het verblijf een belangrijke factor is bij de beoordeling van het hoofdverblijf. De Raad concludeerde dat het college voldoende onderzoek had verricht en de juiste feitelijke grondslag had voor het bestreden besluit. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.