ECLI:NL:CRVB:2019:1529
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift in het kader van de Wajong-uitkering en de rol van de bewindvoerder
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de Wajong-uitkering van appellante, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 1 januari 2018 is verlaagd op basis van het oordeel dat appellante arbeidsvermogen heeft. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad wordt onderschreven.
De Centrale Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de argumenten van appellante geen verontschuldiging opleveren voor het te laat indienen van het bezwaarschrift. De nalatigheid van de bewindvoerder, die als wettelijk vertegenwoordiger van appellante optreedt, komt voor rekening en risico van appellante zelf. De Raad bevestigt dat het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel, zoals neergelegd in artikel 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), niet is geschonden. De Raad wijst het verzoek van appellante om schadevergoeding af en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de bewindvoerder en de noodzaak voor tijdige indiening van bezwaarschriften in het kader van sociale zekerheidsrecht.