ECLI:NL:CRVB:2019:1564

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2019
Publicatiedatum
8 mei 2019
Zaaknummer
17/5657 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van het Uwv over het recht op ziekengeld en de medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. H.B.T. Koekkoek, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hij per 16 november 2015 geen recht meer had op ziekengeld. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat appellant weer arbeidsgeschikt was. Het Uwv had eerder, op 4 november 2015, vastgesteld dat appellant hersteld was, en dit besluit was in bezwaar en beroep door het Uwv bevestigd.

De appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn psychische klachten niet adequaat waren meegenomen in de beoordeling van zijn arbeidsgeschiktheid. Hij stelde dat de informatie van zijn neuroloog niet was betrokken bij de eerdere besluiten en dat zijn beperkingen waren onderschat. Het Uwv verweerde zich door te stellen dat de gronden van appellant in hoger beroep gelijk waren aan die in eerdere procedures en dat de medische beoordelingen zorgvuldig waren uitgevoerd.

De Raad oordeelde dat het Uwv de nieuwe medische gegevens van de appellant had beoordeeld, maar geen aanleiding zag om terug te komen op het eerdere besluit. De Raad bevestigde dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de eerdere conclusies over de arbeidsgeschiktheid van appellant niet onjuist waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek van appellant om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

17.5657 ZW

Datum uitspraak: 8 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
4 juli 2017, 16/4876 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.B.T. Koekkoek hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Koekkoek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft bij besluit van 4 november 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 16 november 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld omdat hij volgens de Ziektewet weer arbeidsgeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
8 december 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. Appellant heeft tegen het besluit van 8 december 2015 geen beroep ingesteld.
1.2.
Bij brief van 1 juli 2016 heeft appellant het Uwv verzocht het recht op een uitkering op grond van de Ziektewet per 16 november 2015 opnieuw te beoordelen. Ter motivering van dit verzoek heeft appellant een rapport van Ausems Kerkvliet, arbeidsmedisch adviseurs, van
13 april 2014 meegezonden.
1.3.
Bij besluit van 20 juli 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat er geen aanleiding is terug te komen van de beslissing om appellant per 18 november 2015 (lees: 16 november 2015) hersteld te achten. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts ten grondslag. Het door appellant tegen het besluit van 20 juli 2016 ingestelde bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 20 oktober 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de gegevens over zijn psychische klachten, zoals onderbouwd met de op 11 mei 2017 ter zitting van de rechtbank overgelegde medische stukken, niet betrokken zijn bij het onderzoek dat ten grondslag ligt aan de beëindiging van het recht op ziekengeld per 16 november 2015. Voorts heeft appellant – samengevat – aangevoerd dat uit de informatie van zijn neuroloog blijkt dat zijn beperkingen zijn onderschat. Appellant stelt zich op het standpunt dat de arbeidsgeschiktheid per
16 november 2015 ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd is vastgesteld.
3.2.
Het Uwv heeft in verweer gesteld dat de gronden die appellant in hoger beroep aanvoert gelijk zijn aan de gronden in bezwaar en beroep. Onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep, heeft het Uwv bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het Uwv heeft de bij het verzoek van appellant gevoegde nieuwe medische gegevens van Ausems Kerkvliet ter beoordeling voorgelegd aan een verzekeringsarts. De Raad begrijpt daaruit dat het Uwv dit rapport op zichzelf beschouwd wel als een nieuw feit of nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht heeft opgevat maar dat, na een inhoudelijk-medische beoordeling van de inhoud van het rapport, is geconcludeerd dat het geen aanleiding geeft de medische beoordeling van november/december 2015 voor onjuist te houden, zodat er geen reden is om van het besluit van 4 november 2015 terug te komen.
4.2.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 10 april 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1267) wordt in het geval van appellant geen aanleiding gezien de uitgangspunten voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv, zoals geformuleerd in de uitspraak van de Raad van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226), buiten toepassing te laten. Ter beoordeling ligt voor de medische heroverweging.
5.1.
In wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken en beoordelingen niet op zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden. In de aangevallen uitspraak is inzichtelijk weergegeven welke onderzoeken en beoordelingen door de verzekeringsartsen zijn verricht. Die beoordelingen zijn als voldoende zorgvuldig aan te merken.
5.2.
Dat bedrijfsarts M.J. Mobach, werkzaam voor Ausems Kerkvliet, in het rapport van 13 april 2016 concludeert dat appellant meer beperkt is dan door de artsen van het Uwv in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 september 2015 is aangenomen
,heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet tot de conclusie hoeven leiden dat de destijds aangenomen belastbaarheid van appellant per 4 november 2015 onjuist is vastgesteld. Zoals ter zitting door appellant is bevestigd heeft bedrijfsarts Mobach haar standpunt niet gebaseerd op nieuwe medische informatie omtrent de gezondheidstoestand van appellant op de datum hier in geding, maar heeft deze arts de beperkingen van appellant, uitgaande van dezelfde informatie als de artsen van het Uwv, anders ingeschat.
5.3.
Onder verwijzing naar de in bezwaar en beroep door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde rapporten van 18 oktober 2016 en 10 januari 2017 wordt geoordeeld dat deze arts inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom in het rapport van Ausems Kerkvliet en in de in beroep ingediende informatie van de neuroloog en de GZ-psycholoog/neuropsycholoog geen aanleiding wordt gezien om terug te komen van de eerder genomen beslissing over de arbeidsgeschiktheid van appellant. Met de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt geoordeeld dat uit de gegevens van bedrijfsarts Mobach en van de behandelend sector alleen medische informatie naar voren komt die destijds, bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellant per 4 november 2015, bekend was en heeft geleid tot het aannemen van de beperkingen zoals beschreven in de FML van 22 september 2015.
5.4.
Gelet op wat in 5.1 tot en met 5.3 is overwogen heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het Uwv in de nieuwe medische informatie geen aanleiding heeft hoeven zien om terug te komen van het besluit van 4 november 2015.
5.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Gelet daarop wordt het verzoek om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2019.
(getekend) M. Greebe
(getekend) W.M. Swinkels

VC