In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door mr. H.B.T. Koekkoek, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hij per 16 november 2015 geen recht meer had op ziekengeld. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat appellant weer arbeidsgeschikt was. Het Uwv had eerder, op 4 november 2015, vastgesteld dat appellant hersteld was, en dit besluit was in bezwaar en beroep door het Uwv bevestigd.
De appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn psychische klachten niet adequaat waren meegenomen in de beoordeling van zijn arbeidsgeschiktheid. Hij stelde dat de informatie van zijn neuroloog niet was betrokken bij de eerdere besluiten en dat zijn beperkingen waren onderschat. Het Uwv verweerde zich door te stellen dat de gronden van appellant in hoger beroep gelijk waren aan die in eerdere procedures en dat de medische beoordelingen zorgvuldig waren uitgevoerd.
De Raad oordeelde dat het Uwv de nieuwe medische gegevens van de appellant had beoordeeld, maar geen aanleiding zag om terug te komen op het eerdere besluit. De Raad bevestigde dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de eerdere conclusies over de arbeidsgeschiktheid van appellant niet onjuist waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek van appellant om schadevergoeding werd afgewezen.