ECLI:NL:CRVB:2019:1629
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van geselecteerde functies voor appellant in het kader van de Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die als onderwijsassistent werkte, had zich op 26 augustus 2015 ziek gemeld met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant in eerste instantie in aanmerking gebracht voor een Ziektewet-uitkering, maar concludeerde later dat hij in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Dit leidde tot een besluit van het Uwv op 13 december 2016, waarin werd vastgesteld dat appellant geen recht meer had op de uitkering per 14 januari 2017.
Appellant ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Midden-Nederland volgde het Uwv in zijn oordeel en verklaarde het beroep van appellant ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat de artsen van het Uwv zijn belastbaarheid te rooskleurig hadden ingeschat en bracht hij nieuwe medische informatie in. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de in hoger beroep ingebrachte informatie geen aanleiding gaf voor een ander oordeel. De Raad onderschreef de motivering van de rechtbank en het Uwv, dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant.
De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de functionele mogelijkheden van appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.