ECLI:NL:CRVB:2019:1642
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van WIA-uitkeringen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WIA-uitkering van appellante, die als montagemedewerker werkzaam was en op 2 januari 2014 ziek uitviel. Het Uwv had appellante met ingang van 31 december 2015 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, maar weigerde een IVA-uitkering omdat appellante niet duurzaam volledig arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder de besluiten van het Uwv bekrachtigd, waartegen appellante in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had onderbouwd waarom appellante niet als duurzaam volledig arbeidsongeschikt kon worden aangemerkt. De verzekeringsartsen van het Uwv hadden op basis van medische informatie, waaronder rapporten van psychiater S. Dogan, geconcludeerd dat er op de data in geding (31 december 2015 en 29 november 2016) mogelijkheden voor behandeling waren en dat verbetering van de belastbaarheid op lange termijn te verwachten was. Appellante voerde aan dat haar situatie niet verbeterde door sociale isolatie en een ernstige psychische stoornis, maar de Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hadden dat er kansen op verbetering waren.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en wees de verzoeken om vergoeding van wettelijke rente af. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid en de rol van medische informatie in dit proces.