ECLI:NL:CRVB:2019:1643
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering van appellant met betrekking tot CVS/ME en POTS
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv over zijn WIA-loonaanvullingsuitkering. Appellant, die sinds 2010 arbeidsongeschikt is door vermoeidheidsklachten, was eerder in aanmerking gekomen voor een loongerelateerde WGA-uitkering, maar de mate van arbeidsongeschiktheid werd in 2015 herzien naar 64,16%. Appellant maakte bezwaar tegen deze herziening, wat leidde tot een bestreden besluit waarin zijn arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 64,48%. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat er onvoldoende beperkingen waren vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), vooral met betrekking tot zijn chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS/ME) en het Posturale Orthostatische Tachycardie Syndroom (POTS). De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de FML voldoende rekening hield met de beperkingen van appellant. De Raad bevestigde dat de voorbeeldfuncties die aan de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling ten grondslag lagen, in overeenstemming waren met de belastbaarheid van appellant.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak om de specifieke situatie van de appellant in ogenschouw te nemen bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid.