ECLI:NL:CRVB:2019:184

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 januari 2019
Publicatiedatum
18 januari 2019
Zaaknummer
16/7549 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de vastgestelde belastbaarheid van appellant in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die als magazijnmedewerker werkte, was uitgevallen door nek- en armklachten, later verergerd door psychische klachten. Hij was in 2014 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, maar het Uwv beëindigde deze uitkering in 2015 en stelde appellant in aanmerking voor een WGA-vervolguitkering. Appellant was het niet eens met de vastgestelde belastbaarheid en de beëindiging van zijn uitkering, en stelde dat er sprake was van een oneerlijk proces en dat zijn beperkingen waren onderschat.

De Raad oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had dossieronderzoek verricht en appellant zowel psychisch als lichamelijk onderzocht. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische feiten waren die de vastgestelde belastbaarheid konden onderbouwen. Appellant had niet aannemelijk gemaakt dat hij belemmeringen had ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals het verzoek om een deskundige te benoemen.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig onderzoek door verzekeringsartsen en de noodzaak voor appellanten om nieuwe, relevante medische informatie aan te leveren als zij de vastgestelde belastbaarheid willen aanvechten. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant, en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek.

Uitspraak

16.7549 WIA

Datum uitspraak: 3 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
31 oktober 2016, 16/2883 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 16/7318 WIA plaatsgevonden op
22 november 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kramer. Het Uwv is, met bericht, niet verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als magazijnmedewerker in een kringloopwinkel voor
38 uur per week. Op 12 september 2011 is appellant uitgevallen met nek- en armklachten. Later kwamen er psychische klachten bij. Bij besluit van 3 september 2014 is appellant in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 49,80%. Bij besluit van 13 februari 2015 heeft het Uwv de bezwaren van appellant ongegrond verklaard. Bij uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 oktober 2016 is het beroep van appellant ongegrond verklaard. In zijn uitspraak van heden heeft de Raad die uitspraak bevestigd.
1.2.
Bij besluit van 17 augustus 2015 heeft het Uwv de loongerelateerde WGA-uitkering van appellant met ingang van 8 november 2015 beëindigd en appellant per die datum in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet WIA.
1.3.
Bij besluit van 17 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van
appellant tegen het besluit van 17 augustus 2015 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aanleiding heeft te twijfelen aan de zorgvuldigheid en juistheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De informatie van de behandelend sector is uitdrukkelijk bij de beoordeling betrokken en appellant heeft niet met nieuwe medische stukken onderbouwd dat meer of andere beperkingen voor het verrichten van arbeid hadden moeten worden vastgesteld. Het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen met een beroep op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van
8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, Korošec), heeft de rechtbank afgewezen, nu er geen aanleiding is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek van de verzekeringsartsen, de totstandkoming van de rapporten en de juistheid van het medisch oordeel.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat er wel degelijk aanleiding is te twijfelen aan de zorgvuldigheid en juistheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Zijn fysieke beperkingen zijn toegenomen vanwege een rughernia/zenuwbeknelling. Zijn psychische problematiek is dermate verslechterd dat er bij hem geen benutbare mogelijkheden zijn. Dit wordt ook bevestigd door zijn psychiater, die adviseert met re-integratie te wachten tot hij weer een eigen woning heeft. Met betrekking tot alle geselecteerde functies geldt dat zij een overschrijding van zijn belastbaarheid inhouden. Appellant heeft primair verzocht zijn hoger beroep gegrond te verklaren en te bepalen dat hij met ingang van 8 november 2015 in aanmerking wordt gebracht voor een WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Subsidiair heeft appellant verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen. Hij heeft daarbij een uitdrukkelijk beroep gedaan op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, Korošec). Ten slotte heeft appellant de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de kosten van de procedure in bezwaar en beroep, alsmede tot het toekennen van een schadevergoeding in de vorm van de wettelijke rente vanaf de vervaldag.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) heeft de Raad, gelet op het arrest Korošec, de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Dat leidt in dit geding tot het volgende.
4.2.
Het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv is voldoende zorgvuldig geweest. Ter vaststelling van de beperkingen van appellant heeft de verzekeringsarts dossieronderzoek verricht en is appellant op het spreekuur van zowel psychisch als lichamelijk onderzocht. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 23 november 2015 komt naar voren dat de verzekeringsarts op de hoogte was van alle klachten van appellant en dat hij deze klachten heeft meegewogen bij zijn beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 17 maart 2016 op basis van bestudering van het dossier en haar bevindingen ter hoorzitting geconcludeerd dat er geen argumenten zijn om de voor appellant vastgestelde belastbaarheid bij te stellen.
4.3.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat sprake zou zijn van een oneerlijk proces en strijd met artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn lichamelijke en psychische beperkingen heeft onderschat. Uit de gedingstukken blijkt dat de omtrent appellant voorhanden informatie van zijn behandelaars door de verzekeringsarts bezwaar en beroep kenbaar is betrokken bij de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden van appellant. Uit het arrest Korošec volgt niet dat de rechter gehouden zou zijn in een situatie als hier aan de orde een medisch deskundige te benoemen.
4.4.
In beroep heeft appellant informatie van zijn psychiater van 2 maart 2016 overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 15 september 2016 op deze informatie gereageerd. Volgens haar komt uit deze informatie naar voren dat sprake was van een geleidelijke verbetering van de depressieve klachten. De depressie was deels in remissie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden gevolgd in haar conclusie dat uit deze informatie geen wezenlijk andere medische feiten naar voren komen dan reeds bekend, ziend op de datum in geding. Nu appellant geen twijfel heeft gezaaid over de juistheid van de in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 23 november 2015 (FML) weergegeven beperkingen, wordt ook om die reden geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML is in het rapport van 24 december 2015 door de arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellant passend zijn te achten. Daarbij is in aanmerking genomen dat de arbeidsdeskundige de functies met een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid van appellant met de verzekeringsarts heeft besproken en dat die functies door de laatste akkoord zijn bevonden.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
4.7.
Met deze uitkomst is voor een veroordeling tot vergoeding van schade bestaande uit de wettelijke rente, zoals is verzocht, geen grond, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om een veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van G.D. Alting Siberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2019.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) G.D. Alting Siberg

LO