ECLI:NL:CRVB:2019:1929

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2019
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
17/2305 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid voor functie assistent consultatiebureau

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van een betrokkene die wegens rugklachten en fibromyalgie niet meer in staat werd geacht haar eerdere werkzaamheden te verrichten. De betrokkene had in 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, die later werd omgezet in een WGA-vervolguitkering. Het Uwv beëindigde de uitkering in 2015, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. De betrokkene voerde aan dat de functie van assistent consultatiebureau niet geschikt was vanwege de belasting op het gebied van tillen, wat door de rechtbank werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd dat de betrokkene in staat was tot het verrichten van deze functie.

In hoger beroep heeft het Uwv betoogd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de motivering van de signalering op beoordelingspunt 4.14 (Tillen) een ontoelaatbare relativering van de belastbaarheid van de betrokkene inhoudt. De Raad heeft vastgesteld dat de functie van assistent consultatiebureau, ondanks eerdere beoordelingen, nu wel geschikt kan zijn, mits de belasting goed wordt gemotiveerd. De Raad concludeert dat het Uwv voldoende heeft aangetoond dat de betrokkene in staat is tot het verrichten van de werkzaamheden in deze functie, zonder dat de beperking van de betrokkene op een ontoelaatbare wijze is gerelativeerd. De eerdere uitspraken van de rechtbank zijn vernietigd en het beroep van de betrokkene is ongegrond verklaard.

Uitspraak

17.2305 WIA

Datum uitspraak: 5 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Holland van
20 januari 2017, 16/638 (aangevallen tussenuitspraak) en 8 maart 2017, 16/638
(aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. K.U.J. Hopman, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2019. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. Hopman.

OVERWEGINGEN

1.1
Betrokkene is op 27 februari 2011 wegens rugklachten uitgevallen voor haar werkzaamheden als receptioniste/administratief medewerkster die zij voor 22 uur per week verrichtte. In augustus 2011 heeft een rugoperatie plaatsgevonden. Bij besluit van
2 januari 2013 heeft het Uwv aan betrokkene met ingang van 24 februari 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Deze uitkering is met ingang van 24 maart 2015 omgezet in een WGA-vervolguitkering.
1.2.
Betrokkene heeft door middel van een wijzigingsformulier van 18 februari 2015 gemeld dat haar gezondheidssituatie met ingang van deze datum is verslechterd omdat bij haar fibromyalgie is geconstateerd. Naar aanleiding van deze melding is betrokkene onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. Deze arts heeft in een rapport van 26 maart 2015 vermeld dat de eerder opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) moet worden aangepast in verband met de nieuwe diagnose. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens in een rapport van 6 mei 2015 aan de hand van geselecteerde voorbeeldfuncties berekend dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene 30,57% is.
1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 8 mei 2015 de WIA-uitkering van betrokkene met ingang van 9 juli 2015 beëindigd omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is.
1.4.
Naar aanleiding van haar bezwaar tegen dit besluit is betrokkene aansluitend aan de hoorzitting gezien op het spreekuur van een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft in een rapport van 25 november 2015 vermeld dat betrokkene niet voldoet aan de criteria om geen duurzaam benutbare mogelijkheden aan te nemen, maar dat wel aanleiding is om verdergaande beperkingen in de FML op te nemen.
1.5.
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 28 december 2015 te kennen gegeven dat de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies met de aangepaste FML nog steeds geschikt zijn. Daarbij heeft deze arbeidsdeskundige wat betreft de belasting bij beoordelingspunt 4.14 (Tillen) in de functie van assistent consultatiebureau met SBC-code 372091 en functienummer 9381.9986.008/007 vermeld dat zij overleg heeft gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep en dat die arts betrokkene tot de belasting in deze functie in staat acht, gezien het incidentele karakter (ouders tillen vrijwel altijd zelf en er kan ook een beroep worden gedaan op een andere aanwezige ouder of een beschikbare verpleegkundige).
1.6.
Het Uwv heeft bij beslissing op bezwaar van 4 januari 2016 (bestreden besluit) het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 8 mei 2015, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep tegen het bestreden besluit heeft betrokkene onder meer aangevoerd dat de functie van assistent consultatiebureau, die ook geselecteerd was bij de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid per einde wachttijd, toen niet geschikt is geacht wegens overschrijding op tillen en staan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van
4 augustus 2016 vermeld dat betrokkene, gezien het ziektebeeld en zijn onderzoeksbevindingen zoals vermeld in het rapport van 25 november 2015, in staat is om dagelijks een aantal keren 10 kg te tillen.
2.2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraken overwogen dat het voorkomen van een belasting, wat betreft tillen van 2 keer 10 kg terwijl in de FML voor betrokkene een maximum van 5 kg is opgenomen, een te vergaande relativering betreft van vooraf in de FML opgenomen waarden. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat dezelfde functie onder andere om deze reden niet geschikt is bevonden voor betrokkene bij de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid per einde wachttijd. De rechtbank heeft het bestreden besluit in strijd geacht met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het Uwv opdracht gegeven om een nieuw besluit op bezwaar te nemen en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene.
3.1.
Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de motivering van de signalering op beoordelingspunt 4.14 in de functie van assistent consultatiebureau een ontoelaatbare relativering van de belastbaarheid van betrokkene inhoudt. Het Uwv heeft er daarbij op gewezen dat in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 februari 2017 is toegelicht dat de functie van assistent consultatiebureau die bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid per einde wachttijd niet geschikt werd geacht – met functienummer 9281.9983.005 –, niet vergeleken kan worden met de functienummers die in de huidige procedure zijn gebruikt. De eerder niet geschikt geachte functie kent een andere belasting wat betreft tillen namelijk:
10 kg “dagelijks, algemeen voorkomend” met een frequentie van twee keer per uur gedurende vier keer per dag. Ter onderbouwing van het standpunt dat de motivering bij de signalering van beoordelingspunt 4.14 in deze functie geen ontoelaatbare motivering betreft, heeft het Uwv verwezen naar de uitspraak van de Raad van 12 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4314.
3.2.
Betrokkene heeft verzocht om de aangevallen uitspraken te bevestigen. Daarbij heeft zij onder meer verwezen naar de uitspraak van de Raad van 16 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3450. Volgens betrokkene kan bij een beperking wat betreft beoordelingspunt 4.14 van tillen tot ongeveer 5 kg niet ook 10 kg worden getild. Indien een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) dat mogelijk acht, dan had zij op beoordelingspunt 4.14 beperkt moeten worden tot het tillen van 10 kg in plaats van 5 kg. Daarbij acht zij de belasting in deze functie geen incidentele piekbelasting. Voorts heeft zij herhaald dat de functie van assistent consultatiebureau met functienummer 9381.9983.005 bij de eindewachttijdbeoordeling niet geschikt is geacht voor betrokkene. Zij heeft er daarbij op gewezen dat uit de functieomschrijving van deze functie blijkt dat de belasting in deze functie wat betreft tillen gelijk is aan die in de voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per datum in geding gebruikte functienummers.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat betrokkene met de voor haar vastgestelde belastbaarheid in staat is tot het verrichten van de werkzaamheden in de functie van assistent consultatiebureau in verband met de daarin voorkomende belasting op beoordelingspunt 4.14 (Tillen).
4.2.1.
Betrokkene is op beoordelingspunt 4.14 aldus beperkt: “2. Beperkt, kan ongeveer 5 kg tillen of dragen (zak aardappelen).” De belasting in de functie van assistent consultatiebureau op beoordelingspunt 4.14 houdt in:
“Dagelijks tijdens meer dan 2 werkuren
tijdens 2 werkuren 7 maal ongeveer 3 kg achtereen (Mand met speelgoed, stoelen bij inrichten/opruimen ruimte.).
Niet-dagelijks tijdens niet meer dan 2 werkuren:
tijdens 1 werkuren 2 maal ongeveer 10 kg achtereen (Incidenteel zuigeling tot 12 maanden. Ouders tillen vrijwel altijd zelf.).”
4.2.2.
In de Basisinformatie CBBS (versie 2013) is in Hoofdstuk 3.3 onder paragraaf 2 vermeld:
“De betekenis van hetgeen de verzekeringsarts invult, reikt verder dan de standaardwaarde die hij op de FML invult. De verzekeringsarts geeft immers aan wat ongeveer of tenminste de mogelijkheden van cliënt zijn, terwijl een incidentele piekbelasting eveneens is toegestaan.”
4.2.3.
In hoofdstuk 6 van de Basisinformatie CBBS is in paragraaf 6.1 vermeld:
“Op de FML staat vermeld: ‘Tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, zijn incidentele piekbelastingen boven de aangegeven niveaus van functioneren eveneens mogelijk.’ De waarde van deze incidentele piekbelasting is echter niet exact gedefinieerd. Wel worden in het algemeen functies met een belasting boven de naast hoger liggende score van de belastbaarheid geautomatiseerd verworpen. Dus functies met een piekbelasting boven de naast hoger liggende belastbaarheid zullen in het algemeen niet voorkomen na de geautomatiseerde verwerking.”
4.3.
Het voorgaande betekent dat indien een verzekerde in staat wordt geacht om ongeveer 5 kg te tillen, voor deze verzekerde ook functies geselecteerd kunnen worden met een hogere belasting, tot de naast hoger liggende score, te weten 10 kg. Bij deze functies zullen signaleringen verschijnen bij beoordelingspunt 4.14, die door een arbeidsdeskundige gemotiveerd zullen moeten worden. Daarbij kan overleg met een verzekeringsarts aangewezen zijn. Deze werkwijze is in deze zaak gevolgd. De signaleringen zijn gemotiveerd door de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en heeft overleg plaatsgevonden met respectievelijk de verzekeringsarts en met de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.4.
Aan het gegeven dat de functie van assistent consultatiebureau bij een eerdere beoordeling niet geschikt is geacht voor betrokkene, kan niet de waarde worden toegekend die betrokkene wenst. Alhoewel uit de functiebeschrijving van die functie afgeleid lijkt te kunnen worden dat de belasting wat betreft tillen in deze functie gelijk is aan de belasting in de functie van assistent consultatiebureau die bij de huidige beoordeling is gebruikt, blijkt uit de functiebelasting dat de belasting van 2 keer per uur 10 kg tillen per 4 werkuren een algemeen voorkomende belasting was en geen incidentele piekbelasting zoals in de nu geselecteerde functie. Dit leidt daarom niet tot de conclusie dat de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wat betreft de tilbelasting een ontoelaatbare relativering betreft. Er zijn geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de functiebeschrijving en de functiebelasting van de nu gebruikte functienummers. In deze zaak is van belang dat betrokkene volgens de FML in staat is geacht om ongeveer 5 kilo te tillen of te dragen, de tilbelasting in de functie van assistent consultatiebureau een incidentele piekbelasting van tillen van ongeveer 10 kg (niet-dagelijks, tijdens 1 werkuur 2 keer) betreft, er overleg heeft plaatsgevonden met de verzekeringsartsen en dat deze van oordeel zijn, zoals onder meer vermeld in het rapport van 4 augustus 2016, dat betrokkene hiertoe in staat is.
4.5.
De vergelijking met de situatie in de uitspraak van de Raad van 16 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3450, gaat niet op. In die zaak werd het mogelijk gemaakt om functies te selecteren door een ‘filter’ toe te passen, waardoor een aantal beperkingen alleen van toepassing zou zijn in bepaalde werksituaties. In de onderhavige zaak doet zich deze situatie niet voor. Met de motivering van afwijking van de in de belastbaarheid opgenomen FML, is afdoende gemotiveerd dat betrokkene tot deze belasting in staat kan worden geacht.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat er een gebrek aan het bestreden besluit kleeft en het Uwv heeft opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Het Uwv heeft op een juiste wijze gemotiveerd dat betrokkene in staat kan worden geacht tot het vervullen van de functie van assistent consultatiebureau, zonder dat daarbij de beperking van betrokkene op een ontoelaatbare wijze is gerelativeerd. De aangevallen tussenuitspraak en de einduitspraak, voor zover aangevochten, kunnen dan ook niet in stand blijven. Het beroep zal alsnog ongegrond worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen tussenuitspraak en uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en E. Dijt en R.B. Kleiss als leden, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) D.S. Barthel
md