ECLI:NL:CRVB:2019:1965

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
17/1472 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WAO-uitkering wegens gebrek aan nieuwe feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Marokko woont, had een aanvraag voor een WAO-uitkering ingediend, die eerder op 21 november 2006 was afgewezen omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad onderschrijft dit oordeel. De appellant had geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden. De Raad oordeelt dat de aanvragen van de appellant van 5 februari en 17 maart 2016 herhaalde aanvragen zijn, die niet kunnen leiden tot een ander oordeel dan het eerdere besluit van 21 november 2006. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de door appellant in de bezwaarprocedure overgelegde medische stukken geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden bevatten. De Centrale Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de verzoeken van de appellant af.

Uitspraak

17.1472 WAO

Datum uitspraak: 19 juni 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam
van 24 januari 2017, 16/6687 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken overgelegd. Het Uwv heeft hierop gereageerd.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 8 mei 2019, waar partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als medewerker tuinbouw. Hij heeft zich op
16 september 1994 ziek gemeld wegens psychische klachten. In 1995 is appellant naar Marokko teruggekeerd.
1.2.
Bij besluit van 21 november 2006 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering toe te kennen op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per
14 september 1995 omdat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden.
1.3.
Bij brief van 5 februari 2016 heeft appellant het Uwv verzocht hem een WAO-uitkering toe te kennen omdat hij ziek is en geen werk kan verrichten.
1.4.
Bij besluit van 2 maart 2016 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen op de grond dat appellant geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd.
1.5.
Bij brief van 17 maart 2016 heeft appellant het Uwv opnieuw verzocht hem een
WAO-uitkering toe te kennen.
1.6.
Bij besluit van 13 april 2016 heeft het Uwv de aanvraag van 17 maart 2016 afgewezen op de grond dat appellant geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft appellant een medische verklaring van 18 november 1994 van een arts van het Dijkzigt ziekenhuis te Rotterdam overgelegd en een verklaring van 14 juni 2016 van psychiater J. Driss.
1.7.
Bij beslissing op bezwaar van 30 september 2016 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 maart 2016 ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen het besluit van 13 april 2016 is niet-ontvankelijk verklaard omdat het besluit van 13 april 2016 volgens het Uwv een tweede gelijkluidend besluit is en daarom geen rechtsgevolg heeft. Het Uwv heeft de aanvragen van appellant opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 21 november 2006 en ook als een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 september 2016 heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat appellant geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd. Ook is er bij appellant geen sprake geweest van toegenomen beperkingen binnen vijf jaar na het einde van de wachttijd op 14 september 1995.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 11 maart 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:891) heeft de rechtbank het verzoek van appellant aangemerkt als een verzoek om herziening van het besluit van 21 november 2006, zowel voor het verleden als voor de toekomst, en als een beroep op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (artikel 43a van de WAO).
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd. Het Uwv heeft daarom het verzoek van appellant om herziening van het besluit van 21 november 2006 voor het verleden terecht afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv ook het verzoek om herziening voor de toekomst terecht heeft afgewezen. Met het rapport van 14 september 2016 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de door appellant in bezwaar overgelegde gegevens geen aanleiding kunnen geven voor een voor hem gunstiger besluit. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv terecht heeft besloten dat appellant geen beroep kan doen op artikel 43a van de WAO omdat geen sprake is geweest van toegenomen beperkingen binnen vijf jaar na 14 september 1994 (lees: 1995).
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij ziek is en geen werk kan verrichten. Zijn gezondheid is verslechterd. Appellant heeft een verklaring van 8 maart 2017 van psychiater Driss overgelegd en een verklaring van 9 augustus 2017 van diezelfde psychiater.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan, wanneer geen nieuwe gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
4.2.
Het besluit van 21 november 2006, waarbij het Uwv heeft geweigerd appellant per
14 september 1995 in aanmerking te brengen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering, is in rechte onaantastbaar geworden. De aanvragen van appellant van 5 februari 2016 en
17 maart 2016 zijn herhaalde aanvragen, die er ten eerste toe strekken dat het Uwv voor het verleden terugkomt van zijn besluit van 21 november 2006. Het Uwv heeft hierop beslist met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
4.3.
Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie de uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.4.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de door appellant in de bezwaarprocedure tegen het besluit van
17 maart 2016 overgelegde medische stukken geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden bevatten. De overwegingen die de rechtbank hieraan ten grondslag heeft gelegd, zoals weergegeven in de overwegingen 8 en 9 van de aangevallen uitspraak, worden onderschreven. Hieraan wordt toegevoegd dat volgens vaste rechtspraak van de Raad met gegevens die pas in de fase van hoger beroep naar voren worden gebracht geen rekening kan worden gehouden bij de rechterlijke toetsing van met toepassing van artikel 4:6 van de Awb genomen besluiten (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 3 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9529). Dit betekent dat de door appellant in hoger beroep overgelegde verklaringen van psychiater Driss buiten beschouwing worden gelaten.
4.5.
Uit wat is overwogen in 4.4 volgt dat het Uwv de verzoeken van appellant van
5 februari 2016 en 16 maart 2016 mocht afwijzen met verwijzing naar zijn besluit van
21 november 2006. In wat appellant heeft aangevoerd wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre evident onredelijk is.
4.6.
Het oordeel van de rechtbank over het verzoek van appellant om voor de toekomst terug te komen van het besluit van 21 november 2006 en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, zoals weergegeven in de overwegingen 10 en 11 van de aangevallen uitspraak, worden volledig onderschreven. Nu de aanvraag van appellant niet uiterlijk in bezwaar toereikend is onderbouwd, kunnen de in hoger beroep overgelegde verklaringen van psychiater Driss niet bij de beoordeling van het hoger beroep worden betrokken.
4.7.
Ook het oordeel van de rechtbank over het beroep van appellant op artikel 43a van de WAO en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, zoals weergegeven in de overwegingen 12 en 13 van de aangevallen uitspraak, worden volledig onderschreven.
4.8.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2019.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) R.H. Koopman

TM