ECLI:NL:CRVB:2019:1977
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich had ziek gemeld wegens klachten van de rechterpols. Appellant had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had vastgesteld dat hij 46,17% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat het Uwv informatie uit het CBBS geheim hield, wat in strijd zou zijn met het beginsel van equality of arms. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard.
De Raad heeft een deskundige benoemd om de medische situatie van appellant te beoordelen. De deskundige concludeerde dat er geen aanleiding was voor extra beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van appellant. De Raad onderschreef het oordeel van de deskundige en oordeelde dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant. De Raad verwierp de stelling van appellant dat de informatie uit het CBBS geheim gehouden werd en dat dit in strijd was met zijn recht op een eerlijk proces. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van deskundigen in het proces. De Raad heeft vastgesteld dat de conclusies van de deskundige overtuigend waren en dat er voldoende informatie beschikbaar was om de situatie van appellant te beoordelen. De uitspraak bevestigt ook dat de geselecteerde functies in overeenstemming waren met de belastbaarheid van appellant, zoals vastgesteld in de FML.